terug naar de inleiding  

terug naar de homepage

Eerste Wereldoorlog - Foto's van het Westfront 

Chemin des Dames en de Champagne

Inhoudsopgave van deze pagina
1) Chemin des Dames
2) De streek ten westen van Reims
3) Reims
4) De streek ten oosten van Reims
5) Tweede Slag aan de Marne
6) Vouziers en Roland Garros
7) Verdwenen dorpen

1) Chemin des Dames

De Chemin des Dames is een strategisch gelegen weg over een heuvelrug ten zuiden van de stad Laon. Deze heuvelrug heeft in talloze oorlogen, vanaf de Gallische
oorlogen van Caesar tot aan de Tweede Wereldoorlog, een belangrijke rol gespeeld. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de heuvelrug vanaf september 1914 tot
vlak voor het einde van de oorlog in Duitse handen. Tijdens de hele Eerste Wereldoorlog is hier zwaar gevochten en langs de weg bevinden zich dan ook talloze
gedenktekenen en overblijfselen die hieraan herinneren. Het bekendst is de weg echter geworden door het beruchte offensief onder leiding van generaal Nivelle
in april 1917, waarbij zeer veel slachtoffers vielen en dat op niets uitliep. Uiteindelijk leidde deze nutteloze slachting tot een muiterij onder de Franse soldaten .
De foto boven toont de weg bij het westelijke beginpunt van de weg, niet ver van Fort de Malmaison.

Foto links:laat het dal van de Aisne zien, niet ver van
Presles-et-Boves. In de verte ligt de Chemin des
Dames.
Rechts zien we door de bomen Fort de Malmaison,
gelegen nabij het westelijke beginpunt van de Chemin
des Dames. Het fort maakte deel uit van de fortifica-
ties rondom Parijs. Het werd door de Duitsers ge-
bruikt om er troepen onder te brengen.


Waar mogelijk maakten de soldaten gebruik van
natuurlijke grotten om zich te huisvesten en zich
te beschermen tegen aanvallen. Op de foto links
zien we de ingang van zo'n grot op een heuvelrug
nabij Presles-et-Boves. Inscripties op de wanden
van de grotten in deze heuvelrug herinneren nog
aan het verblijf van de Franse soldaten aldaar.


Nabij het oostelijke einde van de Chemin des Dames aan de D1044 ligt de La Ville-aux-Bois British Cemetery, genoemd naar het dorp
La Ville-aux-Bois-lès-Pontavert (departement Aisne), dat een kilometer verderop ligt. Tot aan april 1917 was deze sector door Duitse
troepen bezet. In die maand werden ze door de Fransen verdreven. Later werd de sectie bezet door de Britse 50e divisie, die op 27 mei
1918 door een Duitse aanval verrast werd en daarbij zware verliezen leed (Slag aan de Aisne). De huidige begraafplaats werd na de wapenstilstand aangelegd door lichamen van gesneuvelden van begraafplaatsen uit de omgeving hierheen te brengen. Op deze begraaf-
plaats liggen 564 gesneuvelden uit de Commnwealth, waarvan 413 niet geïdentificeerd. Ook liggen er twee in de Tweede Wereldoor-
log omgekomen vliegeniers en wel een Nieuw-Zeelander en een Fransman. De foto's boven geven een beeld van de begraafplaats:
links de ingang met de gedenksteen en in het midden een overzicht over de begraafplaats met op de achtergrond het herdenkingskruis.
Links van de ingang zijn een aantal gesneuvelden apart begraven (foto rechts). Het graf met het kruis is dat van de Franse vliegenier,
daarnaast dat van de Nieuw-Zeelander, beiden gesneuveld in WO2. In het rijtje van zes liggen de graven van twee geïdentificeerde
vliegeniers en één wel en drie niet geïdentificeerde infanteristen en genisten . Ook rechts van de ingang en elders op de begraafplaats
liggen soldaten apart begraven.
Rechts naast de begraafplaats ligt een zeldzame bakstenen, naar ik aanneem Duitse, bunker (foto rechts).


In het dorp La Ville-aux-Bois zijn diverse gedenktekens
voor de hierboven genoemde gebeurtenissen van 27 mei
1918. Links zie we het monument voor het 2e bataljon van
het Devonshire regiment. De tekst op het monument geeft
een korte beschrijving van de gebeurtenissen. Verder bevat
het monument een relief van het Oorlogskruis waarmee
het bataljon door de Franse regering onderscheiden werd.
Het monument werd nog in 1918 opgericht en staat recht
tegenover de mairie. Op de mmur daarvan is een plaquette
aangebracht, die de inzet van de 5e Gibraltar Veldbatterij
herdenkt met eveneens een korte beschrijving van de ge-
beurtenissen, nu vanuit de ervaringen van deze gevechts-
eenheid. (foto rechts). In de mairie zijn nog een aantal ge-
denkplaten voor de Britten.

Aan de D89, even buiten La Ville-aux-Bois-lès-Pontavert in het Bois des Buttes
staat een gedenkteken voor de Franse schrijver en dichter Guillaume Apollinaire:
De Stèle Apollinaire. De stèle werd op 24 maart 1990 door de schrijver Yves
Gibeau opgericht uit bewondering voor Apollinaire. Apollinaire, die niet de Fran-
se nationaliteit had, diende direct in augustus 1914 een verzoek in om in het Fran-
se leger te dienen. Dit verzoek werd eerst afgewezen maar een maand later toch
toegekend, waarna een procedure voor naturalisatie tot Fransman startte. Apolli-
inaire diende bij het 96e infanterieregiment, toen hij op 17 maart 1916 gewond
raakte door een granaatscherf in zijn hoofd, acht dagen na voltooiing van zijn na-
turalisatieprocedure. Hij liep zijn verwonding op vlakbij de plek waar nu het mo-
nument staat. Na zijn herstel kreeg Apollinaire een baan bij de censuur in Parijs.
Hij overleed op 9 november 1918 aan de Spaanse griep. Op de stèle staan een
tekst dat Apollinaire hier gewond raakte ook enkele versregels van hem.

Aan de oostelijke punt van de Chemin des Dames bij de rotonde, waar de D1044 en de D925 elkaar ten noorden van Berry-au-Bac kruisen, staat het Monument National des Chars d'assaut,
het Nationale Tankmonument. Het monument gedenkt dat op deze plek, waar de Ferme du Choléra stond (zie beneden), voor het eerst in de Eerste Wereldoorlog Franse tanks werden ingezet,
en wel op 16 april 1917. Deze inzet maakte deel uit van de Slag van de Chemin des Dames. De tanks trokken op richting Juvincourt. Het monument werd opgericht op initiatief van een groep
van oudstrijders. Het is een ontwerp van de architect Villiers en de beeldhouwer Maxime Real de Sarte en is op 2 juli 1922 ingewijd in aanwezigheid van de maarschalken Foch en Pétain en de
generaals Mangin, Weygand en Estienne. De laatste wordt gezien als "de vader van de tank".
De foto linksboven laat het monument van de voorkant zien en de foto midden van de achterkant. Het monument bestaat uit een muur met op de voorkant alle namen van de soldaten die bij de
eerste tankaanval gesneuveld zijn. Een plaquette op de achterkant van de muur beschrijft de belangrijkste wapenfeiten van de tankaanval op 16 april 1917. In het gras voor de muur bevinden zich
een aantal plaquettes, o.a. met een beschrijving van de reden van het monument en tere ere van van generaal Estienne. Rondom het monument zijn later een aantal modernere tanks geplaatst en
ook een replica van een tank model Schneider CA1  (maar wel in moderne camouflagekleuren) (foto rechts). Dergelijke tanks werden bij de eerste tankaanval gebruikt.

Nabij het Nationale Tankmonument (zie boven) staat het Monument
du Carrefour du Choléra voor de gesneuvelde soldaten in deze sector
van het front. Het heeft de vorm van een kruisbeeld. Het monument
staat op de plek waar destijds de Ferme du Choléra stond (of onge-
veer; vergelijk hierboven). Deze boerderij werd in de gevechten van
september 19114 vernietigd en is niet meer opgebouwd. Op de sok-
kel van het monument bevinden zich een aantal plaquettes voor indivi-
duele soldaten (niet alleen uit WO1) en regimenten. Deze zijn echter
deels zwaar beschadigd en/of verdwenen.

–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–

2) De streek ten westen van Reims

Bij de ingang van het Musée de la Grande Guerre in Meaux staat
een standbeeld van maarschalk Gallieni. Joseph Simon Gallieni
(1849-1916) was na een koloniale carrière in april 1914 met pen-
sioen gegaan. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog trad
hij echter weer in actieve dienst en werd hij tot militair gouverneur
van Parijs benoemd. Van oktober 1915 tot maart 1916 is hij mi-
nister van defensie. Twee maanden na zijn aftreden overlijdt hij.
Als gouverneur van Parijs heeft hij een belangrijke rol gespeeld bij
de verdediging van de stad tijdens de Eerste Slag aan de Marne.
Hij was ook degene die Parijse taxis vorderde om troepen naar
het front te sturen. In 1921 werd Gallieni postuum tot maarschalk
bevorderd.
Het standbeeld stond eerst nabij Trilbardou op de plaats waar ge-
neraal Gallieni en generaal Manoury een observatiepost hadden.
Na een poging tot diefstal werd het naar de huidige plaats ver-
plaatst. Dit bronzen standbeeld van Eugène Bénet uit 1920 was
eerst voor Parijs bedoeld, dat het echter te bescheiden vond en
in 1926 een veel groter standbeeld in de stad plaatste.

In een park bij het Musée de la Grande Guerre in Meaux staat het zgn. "Amerikaanse Monument".  Het is een geschenk van het Ame-
rikaanse volk ter herdenking van de soldaten die in de Eerste Slag aan de Marne gesneuveld zijn. Het monument is op 11 september
1932 onthuld in aanwezigheid van de Franse president Albert Lebrun. De eigenlijke titel van het 26 m hoge monument is "Liberty in
Distress" (Diepbedroefde Vrijheid) en het is van de hand van de Amerikaanse beeldhouwer Frederick William MacMonnies. Een 3 m
hoge bronzen versie van het beeld is in 1922 in Atlantic City in New Jersey geplaatst. Het monument in Meaux is in 2011 gerestaureerd.
Het is gemaakt van 220 blokken natuursteen uit Lotharingen. Het beeld is een allogorie van de vrijheid die haar dode zoon draagt. Aan
de achterkant zien we een soortgelijke scène. Op de sokkel van het beeld staat de beroemde dagorder van Joffre om in deze uiterst be-
langrijke slag geen centimeter te wijken (foto links). Boven op de foto's links en midden zien we het monument van de voorkant en rechts
van de achterkant.


In het departement Seine-et-Marne, tussen Lizy-sur-Ourcq en Co-
cherel, bevindt zich Château de La Trousse, waarvan de geschiedenis
teruggaat tot 1630 (foto links). Tijdens de Eerste Wereldoorlog was
het in het bezit van de grafelijke familie Baudon de Mony-Colchen.
Op het eind van de oorlog waren er Amerikaanse troepen gelegerd.
Ze namen deel aan de slagen van Château Thierry en Belleau Wood.
Direct na de oorlog heeft de graaf uit dankbaarheid dat zijn zoon die
als soldaat had overleefd tegenover het begin van de oprijlaan aan de
D401 een monument opgericht (foto rechts).

Graven van lokale gevallenen  op
de gemeentelijke begraafplaatsen
van Lizy-sur-Ourcq (foto links) en
Mary-sur-Marne (foto rechts).

Varreddes was tijdens de Eerste Slag aan de Marne een
aantal dagen in handen van de Duitsers. Op 7 september
1914 arresteerden ze 18 achtergebleven inwoners als gij-
zelaar. De meesten van hen waren bejaard. Onder hen
was ook de 76-jarige pastoor Fossin. Hij wordt er ten on-
rechte van beschuldigd met de kerkklok signalen aan het
Franse leger te hebben gegeven en is daarom gefusilleerd
in Lizy-sur-Ourcq. De overigen werden in gevangenschap
naar Duitsland gebracht. Sommigen werden vermoord,
omdat ze tijdens de tocht niet konden meekomen, anderen
zijn in gevangenschap in Duitsland overleden. In totaal zijn
er slechts acht van de gijzelaars teruggekeerd. De slachtof-
fers worden herdacht met een plaquette op de mairie van
Varreddes. De plaquette (foto links) geeft eerst de namen
van de soldaten uit Varreddes die omgekomen zijn tijdens
WO1. Daaronder staan de namen van de tien omgekomen
gijzelaars. Helemaal onderaan staan slachtoffers uit WO2.

3) Reims

De stad Reims lag in het begin van de oorlog in de frontline en werd zwaar beschadigd, inclusief de beroemde kathedraal. Van 4 tot 13 september
1914 was de stad in Duitse handen. In die tijd werd de stad vooral beschadigd door Franse bombardementen. Ook na de herinname van de stad na
de Eerste Slag bij de Marne lag Reims nog steeds vlakbij het front en werd dan ook voortdurend door Duitse bombardementen getroffen. Het ergst
waren de bombardementen in de dagen direct na de herinname en in april 1917. Na de oorlog was 60% van de stad verwoest en hoewel deze weer
is opgebouwd, zijn de sporen van de oorlog tot vandaag zichtbaar. Ook zijn er in Reims talloze monumenten die naar de Eerste Wereldoorlog verwijzen.

Zonder meer het belangrijkste gebouw in Reims dat tijdens de Eerste Wereldoorlog beschadigd werd, was de kathedraal, waar eeuwenlang de Franse koningen gekroond werden.
Direct bij de eerste Duitse beschietingen van Reims op 4 september 1914 werd het gebouw al getroffen. Reims wordt vervolgens door de Duitsers ingenomen, maar ze moeten de
stad al na ruim een week weer verlaten. Daarna hervatten ze de beschietingen. De kathedraal wordt bijzonder zwaar getroffen op 19 september. Stro dat daarheen gebracht was om
de kathedraal als hospitaal te laten functioneren vliegt in brand en daardoor raakt ook het hele gebouw in vlammen. Door deze bombardementen en de schade die daardoor aan de
kathedraal ontstond, werd deze deel van de propagandaoorlog tegen de Duitsers: Want wie waren de Duitsers wel dat ze een dergelijk cultuurwerk vernietigden? Internationaal
waren er veel protesten. Bovendien kwam er een onderzoek vanwege de Conventie van Den Haag, omdat de regels van oorlogvoering zouden zijn overschreden: De kathedraal
diende immers tijdelijk als hospitaal en was voorzien van twee Rode-Kruisvlaggen. Ook in de jaren daarna is het af en toe goed raak. Honderden bommen treffen de kerk.
Na de oorlog is de kathedraal hersteld onder leiding van de Reimse architect Henri Deneux. Dit gebeurde vooral met Amerikaans geld (onder meer van de familie Rockefeller). Hierbij
hielp het dat de kathedraal in 1880 uitgebreid was gefotografeerd. Toch zijn op verschillende plaatsen sporen van de oorlog nog steeds te zien. De restauratie begon in 1919 en vanaf
1927 werd de kathedraal deels al weer gebruikt. Op 18 oktober 1937 werd het gebouw opnieuw als kerk ingewijd. Bovenstaande foto's laten de kathedraal zien zoals deze er van-
daag de dag (in 2019) uitziet na nog diverse latere restauraties.

Net als de meeste gebouwen en huizen in Reims werd ook het station tijdens de Eerste Wereldoorlog zwaar beschadigd. Vandaag de dag zijn in de
voorgevel nog steeds kogelgaten en andere beschadigingen te zien. Op de totaalfoto middenboven zijn ze misschien niet goed zichtbaar maar wel op
  de detailfoto's links en rechts.

Aan de Place de la République in Reims halverwege de oude binnenstad en het station staat een groot monument dat de uit deze stad afkomstige 3827 gesneuvelde soldaten en 740
burgerslachtoffers uit WO 1 herdenkt. Het is ontworpen door de architect Henri Royer in samenwerking met de beeldhouwer Paul Lefèbvre, die het aan de Denker van Rodin herin-
nerende bronzen beeld in het midden heeft gemaakt. Dit beeld verwijst naar de "Pensée accomplissant son effort de résurrection", vrij vertaald naar het voornemen (pensée - gedachte,
idee) de stad te doen herrijzen. De teksten op het monument verwijzen niet alleen naar de slachtoffers van de oorlog, maar hebben ook een pedagogisch element: Opdat de toekomstige
generaties weten wat er gebeurd is en zich dit blijven herinneren. Dit wordt ook uitgedrukt in de reliëfs. Anders dan veel andere herdenkingsmonumenten voor de Eerste Wereldoor-
log staan er geen lijsten met namen van slachtoffers op geschreven, maar is zo'n lijst ingemetseld in een van de stenen. Het monument is op 1 juni 1930 ingewijd door André Maginot,
minister van oorlog, Paul Marchandeau, burgemeester van Reims en parlementslid, en de aartsbisschop van Reims kardinaal Luçon, in aanwezigheid van maarschalk Pétain. Het mo-
nument is bij bombardementen in mei en juni 1944 beschadigd en bij het herstel later zijn de jaartallen "1914" en "1918" ervan verwijderd.

Achter het grote monument voor de oorlogsslachtoffers in Reims bevindt zich de Cimetière du Nord, de Noorderbegraafplaats. Op dit bijzondere kerkhof uit 1787, waar veel bekende
  Fransen liggen, zijn naast burgers ook veel militairen begraven, waaronder militairen die in de Eerste Wereldoorlog gesneuveld zijn. Linksachter bevindt zich een speciale afdeling voor
306 slachtoffers van deze oorlog, zowel burgers als militairen, met daarbij een herdenkingsmonument (foto's linksboven en middenboven). Ook elders, meer naar het midden van de be-
graafplaats in een andere sectie, liggen - tussen de graven van burgers - gesneuvelde militairen uit de Eerste (en ook uit de Tweede) Wereldoorlog (foto rechtsboven). De begraafplaats
is tijdens WO1 zwaar beschadigd en veel oude graven dragen daar nog de sporen van.

In het Parc de Champagne in Reims staat een heel bijzonder monument: Het Monument voor de Helden van het Zwarte Leger. Het oor-
spronkelijke monument uit 1924 is een hommage aan de Senegaleze soldaten in het Franse leger in de Eerste Wereldoorlog. Nadat er in
2013 een nieuw monument werd neergezet, werd dit gewijd aan alle zwarte soldaten die tussen 1857 en 1965 in dienst van Frankrijk
voor Frankrijk gevochten hebben.
Na de Eerste Wereldoorlog werd er besloten ter ere van de Senegaleze soldaten zowel in Reims als tegelijk ook in Bamako, nu de hoofd-
stad van Mali en destijds de hoofdstad van Frans Soedan, een herdenkingsmonument te plaatsen. Reims werd gekozen vanwege de bijzon-
dere bijdrage van de Senegalezen aan de verdediging van de stad in 1918. Het monument was van de hand van de beeldhouwer Paul
Moreau-Vauthier en de architect Auguste Bluysen. Het werd op 3 januari 1924 in Bamako ingewijd en de Franse versie op 13 juli van dat
  jaar. Het Reimse monument stond waar de Boulevard Henry Vasnier en de Avenue du Général Vasnier samenkomen.In september 1940
werd het echter door de Duitse bezetter uit rassenhaat vernietigd. Na enige discussie werd er op 21 september 1958 een nieuw monument
geplaatst: Een stèle gewijd aan de koloniale troepen. Op 6 oktober 1963 werd op dezelfde plaats ter vervanging een nieuw monument inge-
wijd: Twee obelisken op een rechthoekig stenen blok, ontworpen door Jean-Marc Maya-Perez. Een opschrift verwees naar de Afrikaanse
soldaten die bij de verdediging van de stad gesneuveld waren en naar de vernietiging van het eerste monument door de bezetter in 1940. Naar
aanleiding van de 100-jarige herdenking van WO1 werd besloten het oorspronkelijke monument uit 1924 te reconstrueren met tevens een
verwijzing naar het monument van 1963. Het resultaat is te zien op de foto linksboven. Dit monument werd in het Parc de Champagne ge-
plaatst. Het is een ontwerp van Jean-François Gavoty. De beeldengroep is een kopie van de beeldengroep van het monument in Bamako
(en dus ook van het eerste monument in Reims). Het voetstuk bevat reliëfs gemaakt door leerlingen van de kunstacademies in Reims en
Bamako. De foto rechts toont de toelichtende tekst die op de linker foto links op het monument te zien is.

In het plantsoen midden op de Place Aristide Briand in Reims staat een
monument voor alle Franse en geallieerde verpleegsters die in de Eerste
Wereldoorlog zijn omgekomen. Het kwam tot stand op initiatief van de
schrijfster en feministe Juliette Adam, die op het eind van WO1 hiervoor
een internationale inzamelingsactie organiseerde. Reims werd als plaats
voor dit monument gekozen, omdat het aantal slachtoffers hier goter was
dan in iedere andere Franse stad.
Het monument is van de hand van  Charles Girault (architect) en Denys
Puech (beeldhouwer). Het bevat aan één kant een reliëf met twee ver-
pleegsters die een gewonde verzorgen (foto links). Aan de andere kant
zien we een engel die rozen zaait (foto rechts). Op de achthoekige sok-
kel van de zuil worden de deelnemende landen aan het conflict genoemd.
Het monument werd op 11 november 1924 ingewijd. Direct na de
Tweede Wereldoorlog is een plaquette aangebracht ter herinnering aan
de verpleegsters en brancadiers die bij het bombardement van Reims
op 30 mei 1944 omgekomen waren.

In het plantsoen van de Place Jean-Jacques Rousseau, tegenover het
monument voor de in WO2 omgekomen soldaten van het 132e infan-
terieregiment, ligt bijgaande gedenksteen met plaquette voor het 2e
escadron van het 16e regiment dragonders uit Reims.Aan het begin
van de oorlog stond het escadron onder leiding van luitenant Gaston
de Gironde. In de nacht van 9 op 10 september voerde het op het
plateau van Soisson nabij Mortefontaine een verkenningsopdracht uit.
Van een boer kreeg het te horen dat er een kilometer verderop acht
Duitse vliegtuigen aan de grond stonden. Hierop besloot lt De Gironde
met zijn eenheid van 40 cavalleristen deze aan te vallen. De vliegtuigen
worden vernietigd, maar De Gironde raakt zwaar gewond. Door twee
manschappen wordt hij naar een Duitse hulppost gebracht, waar hij
overlijdt. Om deze gebeurtenis te herdenken is op 11 november 2018
de plaquette geplaatst door burgemeester van Reims Adeline Hazan.
Op de plaats van de gebeurtenis staat ook een monument.

–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–

4) De streek ten oosten van Reims

Fort de la Pompelle ten oosten van Reims werd tussen 1880 en 1883 gebouwd als onderdeel van de
verdedigingslinie rond Reims. In 1913, dus vlak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd
het ontmanteld. Tijdens de Duitse inval werd het fort op 4 september 1914 door de aanvallers bezet,
maar na de Slag aan de Marne werd het op 24 september alweer terugveroverd. Alle pogingen van het
Duitse leger om Fort de la Pompelle opnieuw in handen te krijgen  mislukten. Wel werd het door de
aanvallen en door beschietingen bijna geheel verwoest. Na de oorlog werd het fort verlaten en in 1955
door de overheid te koop aangeboden. Na protest van oud-strijders werd het gekocht door de Natio-
nale Federatie André Maginot en in 1968 voor één frank overgedragen aan de stad Reims. Sinds 1972
is het fort ingericht als museum. Ook zijn er regelmatig herdenkingen. De foto's boven en links geven
een beeld van het fort in de huidige staat. Vlakbij het fort, langs de snelweg, staat een monument voor
de soldaten die bij de verdediging van het fort en in deze sector van het front gesneuveld zijn.

Op verzoek van de Franse regering zond de Russische tsaar vanaf 1916
een aantal brigades naar Frankrijk (en ook naar het Balkanfront) om de
Franse troepen te ondersteunen. Twee brigades van deze Russische ex-
peditiemacht hebben in de Champagne gevochten en ook geholpen bij
de verdediging van Fort de la Pompelle. Dat was in de periode van 7 juli
1916 tot 19 april 1917. Op 3 september 2010 is in het kader van het jaar
van Rusland in Frankrijk en Frankrijk in Rusland bij de ingang van het fort
een monument ingewijd om de Russische inzet te herdenken. Op de foto
links zien we het monument en op de foto rechts is de plaquette uitgelicht
die op het monument is aangebracht. De gesneuvelde soldaten van de
Russische eenheden zijn op de Russische begraafplaats in Saint-Hilaire-
Le-Grand begraven (zie beneden).

De Tunnel van Mont de Billy is een tunnel in het kanaal van de Aisne naar
de Marne nabij Billy-le-Grand, zuidoostelijk van Reims. Hij is tussen 1840
en 1856 aangelegd om het kanaal onder de Mont de Billy door te laten
gaan. De plek speelde een belangrijke rol bij de verdediging van het Fort
de la Pompelle. De Franse marine had er namelijk een aantal rivierkanon-
neerboten neergelegd die vanaf hier de aanvallers van het fort beschoten
en zich vervolgens weer in de beschutting van de tunnel terugtrokken.
De foto links laat het kanaal zien vanaf een punt boven de tunnel richting
Reims. Op de rechter foto zien we de tunnel zelf.

Na de Slag aan de Marne (6-13 september 1914) gingen de Duitsers zich
ingraven en bouwden ze een verdedigingslinie op. In de buurt van Prosnes
(departement Marne) bouwden ze daartoe een reeks bunkers. Ten westen
van Prosnes, net buiten het dorp, ligt nog een dergelijk Blockhaus, dat nu
overwoekerd is door planten. Destijds fungeerde het als eerstehulppost.
Hier werden gewonde soldaten opgevangen en behandeld. Ernstig gewon-
den werden naar een hospitaal achter het front gestuurd. Overleden solda-
ten werd begraven op een begraafplaats naast de medische post. Na de
oorlog werden de stoffelijke overschotten naar begraafplaatsen elders over-
gebracht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog diende dit Blockhaus als schuil-
plaats voor de leerlingen van de school van Prosnes bij luchtalarm.

Even buiten Prosnes aan de D237, niet ver van de D931, staat het monu-
ment voor de doden van het 27e territoriale infanterieregiment (RIT). Terri-
toriale eenheden bestonden uit soldaten in de leeftijd van 34-45 en soms
zelfs tot 49 jaar. Ze waren oorspronkelijk niet bedoeld om in de eerste linies
te strijden. Geleidelijk verdween echter het verschil met reguliere eenheden.
Het 27e RIT heeft op diverse plaatsen aan het front gevochten. In 1917, tot
aan oktober, lag het in de buurt van Prosnes en bij diverse slagen in deze
streek zijn veel soldaten van het 27e RIT gesneuveld. Na de oorlog werd
voor het regiment bij Prosnes een monument opgericht, dat op 17 juli 1921
werd ingewijd. Het initiatief daartoe kwam van de Bond van Vrienden van
het regiment. Het monument gedenkt de doden van het 27e RIT, in het bij-
zonder hen die bij gevechten op 31 januari 1917 bij Prosnes gevallen zijn.

Tijdens het Nivelle offensief bij de Chemin des Dames in april 1917 vond er vanaf 17 april tot aan 20 mei ook in de heuvels van de
Champagne een Frans offensief plaats. Onder meer bij Prosnes werd er op 17 en 18 april zwaar gevochten: De Slag om de Mont
Cornillet. Op en ook in deze berg (er waren tunnels gegraven) hadden de Duitsers zich verschanst. De foto rechtsboven laat een deel
van het slagveld zien met op de achtergrond de Mont Cornillet. Bij de kruising van de D34 en de D931 staat nu een herdenkingsmo-
nument, dat in 1957 daar is geplaatst door het Comité ter herinnering aan het VIIe legercorps en de Federatie "Ceux de Verdun".
(foto's links- en middenboven). Vooral het begin van de slag wordt door dit monument herdacht, gezien het opschrift op het altaar
op de top van het monument. In de zijkant van dit altaar bevindt zich een keramiek van de hand van de schilder-kunstenaar André
Lagrange (1889-1958) met de afbeelding van een Franse soldaat liggend in prikkeldraad.
Uiteindelijk werd de Mont Cornillet pas op 20 mei veroverd. Een beschieting die dag van een tunnel waarin Duitse verdedigers zich
hadden teruggetrokken raakte de luchtverversingsinstalatie. Niet veel later gaven de Duitsers zich over. Rond de 600 soldaten van het
Würtembergse regiment infanterie waren door verstikking in de tunnel omgekomen. In 1939 wordt ter herdenking van de omgekome-
nen een herdenkingskruis geplaatst op ongeveer 200m van de top van de berg. Na de Tweede Wereldoorlog komt hier een militair
kamp en wordt het kruis verwijderd. Nu is er een kleine herdenkingsplaats (foto links). In 1974 zijn 241 lichamen van gestikte solda-
ten alsnog gevonden en elders begraven.

Ten noorden van Vaudesincourt, ten oosten  van de D21 en zo'n 20 m
het land in, zijn nog de restanten van een Duits veldhospitaal te zien. Het
lag enkele meters diep en was met beton versterkt. Een dergelijk hospi-|
taal lag 2-3 km van het front voor de eerste hulp aan gewonde soldaten,
waarna deze verder naar achter het front werden vervoerd. Overleden
soldaten werden op een begraafplaats nabij het hospitaal begraven, naar
ik aanneem op de plaats waar het kruis en het bordje op de foto rechts
staan, maar deze begraafplaats is later naar elders verplaatst.

Aan de D931, 25 km westelijk van Reims en ten oosten van Aubérive, ligt
de begraafplaats "Bois du Puits" met een Frans, Duits en Pools deel. Via
het hek kom je eerst op de Franse begraafplaats. (foto's boven) Deze is in
1920 ingericht voor gesneuvelden in de Champagne. In 1923-1926 zijn er
ook stoffelijke resten van begraafplaatsen elders naartoe gebracht. Nu zijn
er 6815 militairen begraven: 3907 in individuele graven en 2908 in 3 ossu-
aria. De foto rechtsboven laat een monument zien voor de grenadiers en
soldaten van het 366e infanterieregiment voor hun deelname aan de Slag
op de Mont sans Nom op 14 juli 1918. Op de Duitse begraafplaats (die
achter de Franse ligt) zijn 5359 soldaten begraven, waarvan 3124 in een
ossuarium. (foto's links –met vooraan een Frans ossuarium– en rechts)
De Poolse begraafplaats ligt links van de Franse, gezien vanuit de ingang.
Er liggen 129 soldaten uit WO1 en 259 uit WO2. Op de foto linksonder
zien we het monument voor de gevallenen met links de WO2 sectie en
rechts de WO1 sectie. De foto middenonder laat nog eens de afdeling met
de graven voor de Poolse soldaten zien. Nabij de de ingang van de be-
graafplaats staat een monument uit 1928 voor Poolse soldaten die in WO1
in Frankrijk gevallen zijn (foto rechtsonder).



In Saint-Hilaire-Le-Grand, nabij de plaats waar destijds de Ferme de l'Espérance (Boerderij van de Hoop) heeft gestaan, bevindt zich een Russisch militair kerkhof. Op verzoek van de Franse
regering zond de Russische tsaar vanaf 1916 een aantal brigades naar Frankrijk (en ook naar het Balkanfront) om de Franse troepen te ondersteunen. Twee brigades van deze Russische expe-
ditiemacht hebben in de Champagne gevochten (zie ook boven bij Fort de la Pompelle). Al in 1916 werd op de huidige plaats een begraafplaats voor gesneuvelde Russische militairen ingericht,
toen Cimétiaire de l'Espérance genoemd. In 1925 kwam het terrein in handen van de Franse overheid en werd het definitief ingericht. Er werden ook Russische soldaten van begraafplaatsen uit
de omgeving naartoe gebracht. In 1998 is de begraafplaats gerenoveerd.
Op de begraafplaats zijn 915 soldaten uit de Eerste Wereldoorlog begraven en één uit de Tweede. Van die uit WO1 zijn er 426 in twee ossuaria bijgezet; de overigen in individuele graven. In
1937 werd op initiatief van de Bond van Russische Oudstrijders aan het Franse Front naast de begraafplaats een kapel gebouwd, ter herinnering aan de Russische soldaten gevallen in zowel
Frankrijk als op de Balkan. De architect van de kerk is Albert Alexandrovitch Benois, een  in St. Petersburg geboren Fransman. In 1932 is een klein orthodox klooster achter de begraafplaats
gebouwd. In een open plek in het bos tegenover de begraafplaats aan de andere kant van de weg en op het terrein van het militaire Camp de Mourmélon bevindt zich eveneens een monument.
Het is in 1917 door soldaten van het 2e Russische regiment opgericht ter herdenking van de kameraden in deze sector van het front, die hier begraven waren. De foto's helemaal boven tonen de
begraafplaats en de kapel. Op de foto rechtsboven zijn ook de twee ossuaria te zien en op de voorgrond het nieuwe herdenkingsmonument uit 2011. De foto linksonder is van het monument
voor de gesneuvelden van het 2e Russische regiment. De foto rechtsonder laat de hoofdingang van het klooster zien.

Ten zuiden van Sommepy-Tahure aan de D977 staat een van de grootste Franse WO1-monumenten: het Monument aux morts des armées de Champagne,
het monument voor de doden van de legers die in de Champagne gevochten hebben. Het bevindt zich vlakbij de plek waar tot 1915 de Ferme de Navarin
stond en wordt daarom kortweg ook Navarin Monument genoemd, of ook Navarin Ossuarium. Want naast gedenkmonument is de piramide ook een ossu-
arium met de stoffelijke resten van rond 10.000 soldaten. Het monument is 28 september 1924 ingewijd door generaal Gouraud, mede-initiatiefnemer van
het project, in aanwezigheid van talloze aanwezigen onder wie maarschalk Joffre, vertegenwoordigers van de VS en Tsjechoslowakije, oud-strijders en om-
wonenden. Het monument werd geleidelijk ook als ossuarium ingericht voor de resten van soldaten die in de Champagne gesneuveld waren. Deze bevinden
zich in speciale ruimtes naast de kapel in het monument. Ook generaal Henri Gouraud is hier na zijn overlijden in 1948 bijgezet, evenals in 1969 generaal
André-Gaston Préletat, resp. oud-commandant en oud-stafchef van het IVe leger dat in de Champagne heeft gevochten.
Het piramidevormige monument is ontworpen door de architecten A. Bauer en Perrin. Op de top staat een sculptuur van de hand van Maxime Real del
Sarte (zelf oud-strijder) met drie soldaten in aanvalshouding. Voor hen hebben model gestaan Sarte's broer Serge, gesneuveld bij de Chemin des Dames,
gen. Gouraud en Quentin Roosevelt, zoon van de Amerikaanse president, die tijdens een luchtgevecht bij Chamery is neergestort (zie sectie 5 hieronder).
In het centrum van de piramide is een kapel (foto rechts) met rondom plakettes van familieleden van gesneuvelde soldaten. Verder is er, naast de graven,
een gedenkruimte. Op het monument zijn diverse inscripties aangebracht, waaronder een lijst van de eenheden die in de Champagne gevochten hebben.
Achter en naast het Navarin Monument liggen nog resten van loopgraven en granaatkraters. Achter het monument staat ook een gedenkkruis voor de gesneuvelde Franse soldaat Aristide
Cassat. Cassat maakte deel uit van de 8e compagnie van het 67e regiment infanterie. Op 27 september 1915 (hij was toen 21 jaar oud) raakte hij zoek in de Lübeck loopgraaf tijdens de
  Tweede Slag van de Champagne.

Sommepy-Tahure (toen nog Sommepy geheten) was bijna de hele
oorlog door de Duitsers bezet. Er zijn diverse monumenten die aan de
bezetting en dan de bevrijding herinneren en aan de bombardementen
die Sommepy vooral in het begin van de oorlog troffen. Op de fotorij
boven zien we een aantal die zich bevinden op de heuvel waarop de
kerk gebouwd is. Linksboven zien we een gedenksteen voor de be-
vrijding van de streek ten noorden van Sommepy door het 5e en 6e
regiment van de Amerikaanse generaal J. Lejeune in oktober 1918.
Rechts ervan een foto van een gedenkbord uit 2018 ter gelegenheid
van de 100-jarige bevrijding van Sommepy door de Amerikanen.
Dan een markeringssteen langs de route waarlangs de Amerikaanse
2e divisie in 1918 optrok en helemaal rechts de resten van een Duitse
bunker. Elders in het dorp staat een monument voor het 19e regiment
infanterie, dat op 28 september 1918 Sommepy bevrijdde met daar-
achter een bord uit 2018 om de Franse en Amerikaanse eenheden te
eren die eind september/begin oktober 1918 de streek hebben be-
vrijd. (foto links) Op de foto rechts zien we een bord naast de kerk
met foto's van de verwoestingen van dit gebouw in WO1.

Even buiten Sommepy-Tahure  aan de D20 in de richting van Aure
staat het monument van de foto links. Het herdenkt de gevallen sol-
daten van het 170e en 174e infanterieregiment. Het monument is
ontworpen door de architect Henri Chailleux, die zelf deel uitmaak-
te van het 170e RI. Het ontwerp is uitgevoerd door de Parijse on-
dernemer Charles Campazzi. Links voor het monument staat een
gedenkkruis voor luitenant-kolonel Joseph Charlet, commandant
van het 170e regiment infanterie, die op 28 september 1918 vlak-
bij deze plek gesneuveld is. Op het monument bevindt zich ook een
plaquette die naar deze gebeurtenis verwijst. Een andere plaquette
verwijst naar acties van de regimenten richting Vouziers.

In Sainte-Marie-à-Py, dat ten oosten van Sommepy-Tahure ligt, zijn
nog diverse resten van de strijd in de Champagne te vinden, zoals
deze overblijfselen van een Blockhaus, een Duitse bunker, links van
de weg, net voor je vanaf  Sommepy-Tahure het dorp binnenkomt.

Enkele kilometers ten noorden van Sommepy-Tahure, vlakbij de D320, staat het Amerikaanse Blanc Mont monument. Het herdenkt de 70.000 Amerikaanse soldaten en ook de Franse soldaten die in de
Eerste Wereldoorlog in de Champagne gevochten hebben. Het monument is in 1937 opgericht op de top van de Mont Blanc Heuvelrug op de plek van een voormalige Duitse observatie post. De 2e Ameri-
kaanse Divisie heeft hier op 3 oktober 1918 zwaar gevochten en met succes de Duitse troepen uit hun stellingen verdreven. Bij deze actie zijn meer dan 6.000 Amerikaanse soldaten gesneuveld. Het monu-
ment is ontworpen door de New Yorkse architect Arthur Loomis Harmon en is gemaakt van geelbruin kalksteen uit het departement Saône-et-Loire. De 20-meter-hoge toren kan beklommen worden en
biedt uitzicht over het voormalige slagveld. Het monument is voorzien van ingemetselde stenen met opschriften en Amerikaanse symbolen. In de omgeving zijn nog restanten van het voormalige slagveld te zien.
De foto op de bovenste rij  links geeft een totaalbeeld van het monument. Net boven de voet van het monument is de Amerikaanse adelaar afgebeeld met daaronder het doel van het monument ingegraveerd:
"Opgericht door de Verenigde Staten van Amerika om de prestaties van haar soldaten te herdenken en die van Frankrijk die in deze regio in de Wereldoorlog gevochten hebben." In de volgende foto op de
eerste rij is dit detail uitgelicht. De twee foto's rechts laten opschriften zien gewijd aan de 2e en 36e Amerikaanse divisie en de plaatsen waar ze gevochten hebben, samen met een Amerikaans symbool. Zulke
ingemetselde stenen zijn er ook voor de 42e en 93e divisie.Deze divisies waren verbonden aan Franse legereenheden. Op de onderste rij staan foto's van resten van loopgraven en van een overzicht over het
slagveld. Hier vond op 15 december 1650 ook al een slag plaats, namelijk de Slag van Rethel.

De Duitse begraafplaats in Saint-Étienne-à-Arnes is in 1915 ontstaan als
voorlopige begraafplaats voor de doden van het Franse Champagne-offen-
sief in dat jaar. Pas na de oorlog werd deze definitief ingericht. In 1926 ging
het beheer over van de Franse staat naar de Duitse Volksbund  Deutsche
Kriegsgräberfürsorge. Nu is het de rustplaats voor 12.541 soldaten, waar-
van 7.541 in individuele graven en 5.000 in een massagraf. De bijgaande
foto's geven een impressie van de begraafplaats. Op de foto links zien we
het massagraf met op de foto rechts uitgelicht de tekst op het monument van
dit ossuarium, met o.a. de bijbeltekst "als de onbekenden en toch bekend;
als stervenden en zie, we leven" (2 Korinthiërs 6:9).

In Machault, nabij het centrum, staat het monument van de foto
links. Het herdenkt, zoals de tekst ons vertelt, de 7e divisie in-
fanterie, de infanterieregimenten nummer 102, 103 en 104 en
het 26e van de veldartillerie en allen die jarenlang de aanvallen
van de vijand doorstaan hebben. Het herdenkt speciaal de
zware strijd van deze eenheden in deze streek in oktober 1918
die uiteindelijk tot de overwinning hebben geleid. Het is een
hommage van de overlevende kameraden. Aldus de tekst op
het monument, dat, zo lezen we ook, op 22 september 1974
ingewijd.

In het veld achter de begraafplaats van Machault  staat het
monument van deze foto's. Macault werd bijna de gehele
oorlog door Duitse troepen bezet en op deze plek hadden ze
een begraafplaats ingericht. Naar ik aanneem was dit een be-
graafplaats bij een lazaret (veldhospitaal) gezien het opschrift
op het monument. Dit luidt namelijk: "Niemand heeft grotere
liefde dan wie zijn leven laat voor zijn vrienden. Opgericht
door Veldlazeret 8, 9e legerkorps en Reserve Veldlazeret 13,
5e Reservekorps". Het monument is een eerbetoon aan de
verplegers die de gewonden verzorgden. Uiteindelijk lagen
er meer dan 400 soldaten begraven. Na de oorlog werd de
begraafplaats opgeheven en werden de stoffelijke resten
overgebracht naar de begraafplaatsen van Saint-Étienne-à-
Arnes (zie boven) en Mont-Saint-Remy.

In de velden, ongeveer 2 km ten zuidoosten van Semide (dep. Ardennes, ten zuidoosten van Vouziers) op een terrein met de naam "les Valettes", heeft net als in de buurt van Verdun
(zie hier) een groot marinekanon gestaan. Een dergelijk kanon werd ook wel "Lange Max" genoemd, niet te verwarren met de Dikke Bertha, die geen kanon was maar een houwitser
met een bereik van ruim 12 km; een Lange Max had een bereik van ongeveer 75 km. Het scheepskanon bij Semide was van het type 38 SK/L 45. Dit betekent dat het een kaliber
van 38cm had, dat het een snelvuurkanon was (SK = Schnellade Kanone) en dat de lengte van de loop 45 keer de diameter was.
Het kanon werd in mei 1916 op zijn plaats gezet en heeft er slechts tot maart 1917 gestaan. Waarom zo kort is niet bekend. Het kanon had als doel spoorwegknooppunten te beschie-
ten in de Argonne, nabij Verdun en in de Champagne en zo de Franse logistiek daar te verstoren. Het is echter slechts drie keer gebruikt en wel op 10, 11 en 15 november 1916 voor
beschietingen van de stations van Saint-Hilaire-au-Temple en Sainte-Menehould (dit laatste twee keer, waarbij ook op een cavaleriekwartier werd geschoten). Slechts bij de laatste be-
schieting werden zeven personen gewond. In totaal werden er niet meer dan 25 granaten afgeschoten. Het platform waarop het kanon heeft gestaan (zie de foto's boven op de eerste rij )
bestond uit een halve cirkel met een diameter van 24 m van gewapend beton, waarop het kanon kon draaien. Eronder, onder de grond, bevonden zich diverse ruimtes voor de opslag
van munitie en als onderkomens voor de soldaten. De hellingen waarlangs de munitie met karretjes op spoorrails naar boven werd gebracht zijn nog zichtbaar. De plek waar het kanon
stond was ultrageheim en werd strikt verborgen gehouden. Ook de inwoners van Semide wisten niet wat er gebeurde, ze hadden geen toegang tot het terrein en konden de plek niet zien.
Wel hebben ze gezien dat de kanonsloop werd aangevoerd. Via luchtverkenningen heeft het Franse leger het kanon wel ontdekt, maar voordat ze het konden gaan beschieten, was het
alweer ontmanteld. Op de foto linksonder zien we een reconstructietekening van het kanon in Semide, terwijl we op de foto rechtsonder een dergelijk kanon elders in actie zien (beide
foto's zijn ontleend aan de informatieborden ter plekke).

Ongeveer een kilometer ten zuidwesten van Sugny (dep. Ardennes), aan een krijtpad met de fraaie naam Rue de Lion, markeert een standbeeld van een Saksische leeuw de plek waar op het eind
van WO1 ingangen van een Duitse medische hulppost waren. De medische post heeft gefunctioneerd van 9 oktober 1917 tot en met 3 oktober 1918. Toen in januari 1917 de Duitsers hun front
in de omgeving gingen versterken, ontstond er ook behoefte aan een medische hulppost in de buurt. Deze werd uitgegraven in het kalk van een heuvelrug nabij Sugny. Zo ontstond een uitgebreid
ondergronds complex met ziekenzalen en operatiekamers enz., dat goed beschermd was tegen bombardementen. Gewonden en zieken konden via een speciale spoorlijn naar de medische post
worden gebracht. De medische zorg werd verleend door de 635e compagnie medische troepen, ondersteund door het 243e koninklijke reserveregiment van de Saksische infanterie, dat deel
uitmaakte van de 9e Landweerdivisie.van het IIIe leger. Het betonnen standbeeld van de Saksische leeuw werd besteld op verzoek van de chirurg om er op de binnenplaats tussen de barakken
te plaatsen en werd gemaakt door de 635e compagnie, zoals een opschrift op de sokkel vermeldt. Verder is op de sokkel de naam van de medische post te lezen: Königstein. Vaag zijn er nog
reliëfs te zien, onder meer van een wapen. Op de foto's kunnen we het standbeeld van de leeuw zien en enkele ingestorte ingangen van de medische post.

Monument op de de Duitse begraafplaats in Monthois voor
de gesneuvelden van het 26e reservekorps. Op deze begraaf-
plaats liggen de stoffelijke overschotten van 3339 soldaten be-
graven, waarvan van 1910 in het ossuarium dat zich achter het
monument bevindt.

Op 10 maart 1915 krijgt de 21e compagnie van het 336e infanterieregiment nabij Souain opdracht de
loopgraven te verlaten en de Duitse posities tegenover hen aan te vallen. Vermoeid van twee maanden
strijd en nu weer een dagenlang verblijf in de loopgraven weigeren de soldaten. Voor hen ligt een nie-
mandsland bezaaid met lijken. Ze zullen bovendien direct in Duits mitrailleurvuur terecht komen en ook
is de ondersteunende Franse artillerie verkeerd afgesteld: de granaten treffen niet de Duitse loopgraven
maar vallen direct vóór en in de Franse loopgraven. Een aanval zal een zekere dood betekenen. Gene-
raal Réveilhac, die de aanval had bevolen, eist sancties. 18 solsoldaten, gekozen uit de jongsten, en zes
korporaals moeten hiertoe als voorbeeld genomen worden. Op 16 maart komen ze voor de krijgsraad,
waarbij ze bovenstaande feiten voor hun weigeren aanvoeren. De rechtbank ontslaat de 18 soldaten van
rechtsvervolging, omdat ze willekeurig gekozen zijn, en twee korporaals, omdat ze mogelijk het bevel
niet gehoord hadden. De andere vier korporaals krijgen de doodstraf en worden een dag later geëxecu-
teerd, volgens gebruik door hun eigen kameraden en in aanwezigheid van hun regiment. Twee uur daar-
na arriveert het bericht dat hun gratieverzoek is toegewezen en dat de doodstraf in dwangarbeid is om-
gezet. Direct na de oorlog begint de weduwe van één van de korporaals met steun Liga van de Mensen-
rechten, een strijd voor rehabilitatie van de vier korporaals. De strijd zal jaren duren maar krijgt steeds
meer steun. Pas op 3 maart 1934 adviseert een speciaal militair gerechtshof in Parijs tot rehabilitatie.
Op 1 december 2007 is in Suippes, bij de mairie, op initiatief van de gemeente, ter nagedachtenis aan
de vier "korporaals van Souain" een monument geplaatst (zie foto's). Het proces had destijd in de mairie
van Suippes plaatsgevonden. Het monument staat tegen een muur van het nabijgelegen wachtgebouw,
waar de korporaals waren opgesloten. Het is gemaakt door de beeldhouwer Denis Mellinger dit Mel-
den, die zich heeft laten inspireren door een tekening van Jacqueline Laisné.


Ten zuidwesten van Suippes aan de D977 bevindt zich de
Nécropole Nationale "Ferme de Suippes". In feite gaat het
om twee begraafplaatsen: één voor gevallenen van de Eerste
en één voor gevallenen van de Tweede Wereldoorlog. Op de
eerste zijn 9361 soldaten begraven, namelijk 7425 Franse
(waarvan 528 in twee ossuaria), 3 Russische en éen Belgi-
sche. De begraafplaats ontstond tussen 1932 en 1935 toen
hier soldaten herbegraven werden die elders langs het Cham-
pagnefront hun rustplaats hadden. In 1964 werden er tevens
soldaten  afkomstig van de gemeentelijke begraafplaats van
Épernay bijgezet.

In Saint-Jean-sur-Tourbe, een dorp aan de D66, ligt achter de kerk
een Nécropole Nationale met dezelfde naam. De begraafplaats is in
1922 ingericht door de overplaatsing van in WO1 gesneuvelde sol-
daten, die elders in de omgeving bijgezet waren, naar deze plaats.
Er liggen 2222 Franse soldaten begraven.


Een bijzondere militaire begraafplaats is die van Laval-sur-Tourbe. Zoals de foto's laten zien is het geen begraafplaats met lange
rijen kruizen, netjes naast- en achterelkaar gerangschikt, maar een klein terrein met individuele verspreid liggende graven. De be-
graafplaats ligt een eindje ten noorden van het dorp verscholen in het bos. Tijdens WO1 werden gesneuvelde soldaten gewoonlijk
begraven waar ze gesneuveld waren of op bestaande begraafplaatsen in de buurt. Na de oorlog werden ze meestal herbegraven in
hun plaats van herkomst of op speciale militaire begraafplaatsen. De begraafplaats nabij Laval-sur Tourbe op deze foto's was oor-
spronkelijk een tijdelijke begraafplaats en de meeste hier  begraven militairen zijn na de oorlog elders herbegraven. Achttien families
vonden echter dat hun doden beter op deze rustig gelegen plek konden blijven. In 1924 kregen ze het terrein in bezit en in 1929 heb-
ben ze de begraafplaats overgedragen aan Souvenir Français, die deze sindsdien beheert. De begraafplaats werd door de organisatie
op 8 mei 1933 officieel ingewijd, samen met een nieuw kruisbeeld (foto links). Ook is in 1933 de herdenkingsstèle naar de begraaf-
plaats overgebracht (links op de foto middenboven). Deze stond sinds 1920 in het verwoeste dorp Mesnil-les-Hurlus en herdenkt
sergeant Daniel Scheurer en zijn kameraden van het 170e infanterieregiment. Vanaf 1933 werd het onderhoud feitelijk gedaan door
de familie en de inwoners van Laval. Sinds 1984 heeft Souvenir Français het beheer weer overgenomen.  Er worden nog af en toe
soldaten herbegraven en momenteel zijn er 40 graven.


De militaire begraafplaats "Le Pont du Marson" in de gemeente Minaucourt-le-Mesnil-lès-Hurlus
(dep. Marne) en niet ver van Main de Massiges is in 1915 ontstaan. Er liggen 21.319 militairen be-
graven, waarvan 12.223 in zes ossuaria. Naast Franse gevallenen liggen er 25 Tsjechen en 2 Serven
begraven en verder een Franse soldaat uit de Tweede Wereldoorlog. Ze zijn hier veelal na de oorlog
naartoe gebracht vanaf begraafplaatsen in de omgeving. De begraafplaats is in 1922-1923 definitief
ingericht en tussen 1926 en 1929 verder aangepast en in 1996-1997 gerenoveerd. Het is qua groot-
te de vierde begraafplaats uit WO1 in Frankrijk. Tijdens de eerste inrichting van deze begraafplaats
vanaf 1915 werd er in de streek regelmatig gevochten. Hierdoor ligt onder de kruizen vaak meer dan
één soldaat begraven en ook zijn de gegevens om wie het gaat vaak verloren gegaan.
De foto middenboven toont het monument bij de ingang van de begraafplaats. De stèle maakte vroe-
ger deel uit van de oorspronkelijke toegangspoort. Op de foto's rechtsboven en rechtsonder zijn naast
individuele graven ook de ossuaria te zien. De stèle rechts op de foto rechtsonder is het herdenkings-
monument en de stenen waaruit dit gemaakt is zijn afkomstig uit de ruines van de kerk van het nabij-
gelegen Massiges.

Waar de Champagne overgaat in de Argonnen ligt de Main des Massiges, de hand van Massiges. De heuvel heeft op een landkaart de
vorm van een linkerhand. In de Eerste Wereldoorlog vormde het een belangrijk strategisch punt vanwege zijn uitzicht. Het werd daarom
door de Duitsers in september 1914 bezet, nadat ze de Slag bij de Marne verloren hadden en zich gingen ingraven. Ondanks een groot
offensief in 1915 door de Fransen om de heuvel in handen te krijgen en ondanks vele gevechten daarna, lukte het de Fransen slechts de
heuvel gedeeltelijk te veroveren. Pas in 1918 kwam de Main des Massiges definitief in Franse handen. Aanvankelijk werd het gevechts-
terrein na de oorlog vrijwel vergeten, maar in 2008 is er een vereniging opgericht om de plek op te graven en als openluchtmuseum in te
richten. De opgravingen gaan tot vandaag de dag door en worden met archeologische precisie verricht. Hierdoor is er een uniek monu-
ment ontstaan dat een bijzonder goed inzicht geeft, hoe een loopgravenstelsel er in WO1 uitzag. Tijdens de reconstructiewerkzaamhe-
den werden en worden er nog steeds lichamen van gesneuvelde Franse en Duitse soldaten gevonden. Ook zijn er veel gebruiksvoor
werpen gevonden uit het dagelijkse leven van de soldaten, evenals geweren en granaatscherven. Een aantal van deze voorwerpen is in
  de herstelde loopgraven geplaatst om een reëel beeld van het dagelijkse leven van de soldaten te geven. Voor een toelichting op de
foto's zie het eind van de fotoserie.

Op de de foto helemaal linksboven naast de tekst zien we een monument en een aantal brokstukken van gebouwen uit de omgeving die naast de parkeerplaats gezet zijn. Vanaf deze plek boven
aan de achterkant van het loopgravenstelsel hebben we een weids uitzicht over de omgeving (foto's 2e rij oftewel de eerste rij onder de tekst). Op de foto 3e rij foto's links kijken we bovenin een
loopgraaf. De twee foto's ernaast laten uitkijkposten in een loopgraaf zien. Vanuit zo'n post had de soldaat uitzicht over het slagveld en kon vandaar ook op de vijand schieten. Op de volgende rij
bevinden we ons in de loopgraven. Bij deze stelling zijn de loopgraven uitgegraven in kalksteen. De wanden zijn versterkt met golfijzeren platen, zandzakken en hout, hoewel dit bij deze loopgraven
vaak niet nodig was, omdat kalksteen van zichzelf al stevig is. In de wanden van de loopgraven zijn steunpunten, rustbanken en andere uitsparingen gemaakt. Ook zijn er toegangen tot schuilplekken
en ondergrondse verblijven. Dat is beter te zien op de laatste twee rijen foto's die ook een kijkje geven in de ondergrondse verblijven zelf. Hier stonden vaak tafels en stoelen en soms ook bedden
(in ieder geval was dat hier het geval, zoals we zien). Om het beeld realistischer te maken hebben de opgravers voorwerpen die ze gevonden hebben soms op hun plek teruggeplaatst, zoals flessen
en een kachel en meubilair. Helemaal rechtsonder zien we een Duitse uitkijkpost. Deze is typisch Duits want versterkt met beton en netjes afgewerkt. De Duitse loopgraven waren vaak veel beter
en steviger dan de Franse en Britse en vaak met beton versterkt, zoals we ook elders op deze webpagina's kunnen zien.

Op weg naar de loopgraven van de Main des Massiges passeerden de
soldaten een Mariabeeld. Later werd dit op de nabijgelegen provisorische
militaire begraafplaats gezet. De soldaten kwamen er om te bidden, voor-
dat ze naar het krijgsterrein gingen. Het beeld werd tijdens de oorlog door
granaatsplinters en geweerkogels onder de linker borst beschadigd. In de
zo ontstane gaten vestigde zich een bijenvolk en daarom kreeg de Madon-
na de naam "Maagd met de Bijen" (Vierge aux Abeilles). Vandaag de dag
staat het mariabeeld weer op zijn oorspronkelijke plaats: Op de T-kruising
waar je vanaf Massiges linksaf slaat op weg naar de loopgraven. Het her-
denkt nu de doden die hier in de strijd gevallen zijn.

–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–

5) Tweede Slag aan de Marne

In de zomer van 1918 vond ten westen van Reims de Tweede Slag aan de Marne plaats. Deze begon op 27 mei met een Duits offensief
en zou tot 6 augustus duren. Het bleek een keerpunt in de Eerste Wereldoorlog te zijn. De Duitse aanval, die zich vanaf de Chemin des
Dames inzette had aanvankelijk succes en de geallieerden werden teruggedrongen tot op 70 km van Parijs. Na tien dagen stokte de Duit-
se aanval echter. Op 15 juli zette het Duitse leger een nieuwe aanval in (en sommigen laten de Tweede Slag aan de Marne hier beginnen)
maar deze werd al na twee dagen gestopt. Op 18 juli gingen de geallieerden over tot de tegenaanval met onder meer tanks. Hoewel deze
slag op 6 augustus als beëindigd zou worden beschouwd, was het front nu in beweging gekomen en dit zou zo blijven. Vanaf de geallieer-
de tegenaanval werden de Duitsers geleidelijk teruggedrongen, eerst in de Marnevallei dan ook elders tot de wapenstilstand van 11 no-
vember 1918.


Op de Butte de Chalmont in de gemeente Oulchy-le-Château staat het "Nationale Monument voor de Tweede Overwinning aan de Marne". Het
bestaat uit een beeld van een 5 meter hoge vrouwenfiguur op de voorgrond met op de achtergrond bovenop de heuvel een 8 meter hoge beelden-
groep. Links en rechts aan de langslopende weg staan twee grote stenen blokken met tekst (zie foto's boven). Het monument is van de hand van
de beeldhouwer Paul Landowski, een Fransman van Poolse afkomst die tijdens WO1 zelf ook in het Franse leger heeft gediend. De vrouwenfi-
guur staat voor Frankrijk. Ze draagt slechts een verdedigingswapen, een schild, met hierop afgebeeld Liberté, Égalité en Fraternité. Vier korte trap-
pen, die staan voor vier oorlogsjaren, verbinden de vrouwenfiguur met de beeldengroep  Deze laatste bestaat uit acht personen: zeven soldaten in
uniform van verschillende eenheden staan rondom een naakte jongeman: De Fantômes (geesten). Ze houden de ogen gesloten, zoekend naar hun
omgekomen en verdwenen kameraden. De twee beeldengroepen zijn gemaakt van rood graniet en staan 250 meter van elkaar.Een tekst op de
stenen links en rechts geeft een summiere beschrijving van de slag en een opsomming van de eenheden die deelnamen. Er staat tevens dat de Butte
de Chalmont op 25-26 juli veroverd werd.
In november 1919 krijgt Landowski de opdracht voor een model voor een herdenkingsmonument, dat hij eerst de naam "Les Morts" (De Doden)
geeft. In 1923 krijgt het een eremedaille op de Salon des Artistes Français in Parijs. Er wordt een plaats voor het monument gezocht en - mede op
advies van oudstrijders - wordt er gekozen voor de Butte de Chalmont, omdat juist hier het verzet van de Duitsers wordt gebroken. Landowski
krijgt dan in 1926 de officiĕle opdracht het monument uit te voeren. Op 21 juli 1935 word het door de Franse president Albert Lebrun ingewijd.

Na het mislukte Duitse offensief vanaf eind mei 1918 en vervolgens opnieuw op 15 juli, gingen de geallieerden op 18 juli in de tegenaanval (zie de inleiding bij deze sectie 3). Deze tegenaanval werd
door de Franse troepen onder generaal Mangin ingezet ten noorden van Villers-Cotterêts vanuit het Woud van Retz. Om een goed overzicht over het slagveld te hebben bouwde de genie daar een
30 meter hoge toren die boven de bomen uitstak. Vanhieruit leidde Mangin de aanval. Bij een storm in oktober 1924 werd de toren zwaar beschadigd en de restanten werden afgevoerd. Op de plek
waar deze stond, is op 14 november 1926 een gedenksteen geplaatst (foto links). In 1941, tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd de inscriptie op de steen door de Duitsers beschadigd, maar deze
is na WO2 weer hersteld. Je komt bij de gedenksteen door tegenover het monument "Passant-arrête-toi" aan de D81de zandweg in te slaan. In 2017 is een tiental meters vanaf de plaats van de vroe-
gere toren een nieuwe toren neergezet. Deze is officieel op 18 juli 2018 ingewijd, dus exact honderd jaar na het offensief van Mangin. De foto in het midden laat het uitzicht zien vanaf de voet van deze
nieuwe toren over het voormalige gevechtsterrein. Wanneer je vanaf de D81 de zandweg naar de toren volgt, passeer je ongeveer halverwege een gedenksteen voor Henri de Chasseval (foto rechts).
De Chasseval was luitenant bij het 11e regiment dragonders en is op deze plek op 12 juni 1918 gesneuveld. Hij was toen 25 jaar oud.

Ten oosten van Villers-Cotterêts ligt het dorp Longpont, waar zich een
grote abdij bevindt. In de Franse Revolutie werd de abdjkerk deels af-
gebroken. In 1916 werd de ruïne (foto links) door een theatergroep van
het Franse leger gebruikt om de soldaten ontspanning te geven. In juni
en juli 1918 lag Longpont in de frontlijn en werd er zwaar gevochten. In
de muren van de kerk zijn de kogelgaten nog te zien (foto rechts).


Verlaat je Longpont via de D2 in westelijke richting, dan kom je al snel bij een voor Nederlanders bijzonder monument:
Het mausoleum van Joost van Vollenhoven (zie de twee foto's hierboven). Het staat tegenover het boswachtershuis op
de hoek van de D2 en de laan Les Têtes de Chavigny. Joost van Vollenhoven is op 21 juli 1877 in Rotterdam geboren,
brengt zijn jeugd in Algerije door en wordt tot Fransman genaturaliseerd. Eerst volgt hij een militaire loopbaan, dan een
burgerlijke carrière. Na een functie als secretaris-generaal van het Franse ministerie van koloniën wordt hij onder meer
gouverneur-generaal van Guinee en Senegal en daarna van Indo-China. In 1915 neemt hij weer dienst als sergeant bij
de koloniale troepen, raakt gewond en wordt gouverneur-generaal van Frans West-Afrika. In 1917 verzet hij zich tegen
de manier waarop de koloniale troepen worden gerecruteerd. Omdat dit geen effect heeft, legt hij in januari 1918 zijn
functie neer en neemt weer dienst bij de koloniale troepen, nu in de rang van kapitein. Op 19 juli 1918 raakt hij gewond
bij Parcy-et-Tigny en sterft een dag later in de medische-hulppost in Montgobert. Van Vollenhoven wordt eerst in het
Woud van Retz begraven. Het mausoleum waar hij nu begraven ligt, is op 6 november 1938 door de Franse president
Albert Lebrun en de minister van koloniën Georges Mandel ingewijd. De sculpturen op het het monument zijn van Anna
Quinquaud, in samenwerking met de architect Pierre Legendre, haar zwager. Ze geven episoden uit Van Vollenhovens
leven weer, naast een afbeelding van zijn profiel. Het monument is in 1941 door de Duitsers zwaar beschadigd en in
1954 gerestaureerd.


100 m verderop langs de D2, in de tuin van het boswachters-
huis, ligt nog een soldatengraf. Het is van Gratien Hyppolyte
Vanhout, afkomstig uit Bourg in het departement Ain, geboren
in 1898. Hij diende als 2e kanonnier bij het 407e regiment
zware artillerie. Hij werd op 17 augustus 1918 in Montgobert
gedood door een onontplofte Duitse granaat die later alsnog
explodeerde.

Op de gemeentelijke begraafplaats naast de kerk in Coeuvres-
et-Valsery bevinden zich de graven van vijf Schotse militairen,
die in de Tweede Slag aan de Marne omgekomen zijn. (foto
links) Ze zijn allen gesneuveld op 21-7-1918 bij de bevrijding
van het dorp.
Er schuin tegenover bevindt zich het nogal verwaarloosde graf
van twee omgekomen Franse soldaten (foto rechts). De namen
zijn onleesbaar, maar voor zover ik heb kunnen nagaan gaat het
om de broers Louis Alfred en Ernest Durand. Louis Alfred (ge-
boren in 1894 in Vassens (Aisne) is overleden op 29 mei 1915
bij Hersin Coupigny (Pas-de-Calais) en Ernest op 13 septem-
ber 1917 (verdere gegevens onbekend).

Komend vanuit Coeuvres-et-Valsery over de D17 passeer je
bij de afslag naar Saint-Pierre-Aigle een monument voor het
Franse 418e infanterieregiment. Het herdenkt dat dit dorp
door het regiment na zware strijd tussen 28 juni en 2 juli her-
overd werd, zoals de plaquette op het monument ons vertelt.

Ten noordoosten van Chaudun bij een zijweg van de D172
staat het Monument van de Overwinning in 1918, ook wel
het Monument van 18 juli 1918 genoemd. Om de doodge-
lopen aanval van mei en juni in deze streek weer op gang te
brengen zetten het Duitse leger op 15 juli 1918 een nieuwe
aanval in. Deze werd echter na twee dagen al gestopt en op
18 juli zetten de geallieerden de tegenaanval in. Deze bleek
het slothoofdstuk van de Eerste Wereldoorlog in te leiden.
Het monument gedenkt dit en vermeldt de namen van alle
eenheden, Franse zowel als niet-Franse, die aan het offen-
sief van 18 juli meegedaan hebben. Het monument is op 20
juli 1930 in aanwezigheid van maarschalk Pétain ingewijd.
Het is een werk van Paul Moreau-Vauthier, geassisteerd
door archtiect Bouldoire. Eerst stond het aan de RN2, een
eindje verderop, maar het is in 2017 opgeknapt en op zijn
huidige plaats neergezet, die beter toegankelijk is.

Louis Jaurès, geboren 27 augustus 1989, was de zoon  van de
Franse socialistische politicus Jean Jaurès, die op 31 juli 1914
vermoord werd. Eind 1915, nog maar 17 jaar oud, gaat Louis
vrijwillig in het Franse leger. In mei en juni 1918 neemt hij als
soldaat bij het 10e bataljon jagers te voet deel aan acties op
het plateau van Chaudun om de Duitse aanval te stoppen. Hij
raakt daarbij op 3 juni gewond en overlijdt enige uren later in
Penant. Ter herinnering aan Louis Jaurès is in een plantsoen
aan de noordkant van Chaudun op de hoek van de D172 en
de D173 een borstbeeld van hem geplaatst. (foto links)
Bij deze gevechten werden op 31 mei voor het eerst lichte
tanks van het type Renault FT ingezet. Ze waren onderge-
bracht in het 501e regiment gevechtstanks. Een plaquette op
de hoek van het huis tegenover het plantsoen herdenkt dit feit.
(foto rechts)

Nabij Buzancy, waar de D1240 op de D1 uitkomt
staat het Monument van de 1e Amerikaanse Divisie.
Het herdenkt de inzet ervan bij de gealliëerde tegen-
aanval van 18 juli. Hierbij drong de divisie 11 km de
Duitse linies binnen tot aan Buzancy en Berzy-le-Sec.
Uitgeput werd de eenheid in de nacht van 22 op 23
juli afgelost door de 15e Schotse divisie. Bij de aan-
val verloren de Amerikanen 2213 man aan doden en
6347 aan gewonden. Plaquettes op het monument,
dat in 1919 werd geplaatst, gedenken dit feit en ge-
ven de namen van de gesneuvelden. Alle monumen-
ten voor de 1e Amerikaanse Divisie hebben ditzelfde
ontwerp en ze staan ook allemaal in Frankrijk.

Ten zuidwesten van Villemontoire waar de D804 op de D1280
uitkomt staat een monument voor het Franse 67e infanterieregi-
ment. Het herinnert aan de inname van het dorp door deze leger-
eenheid op 25 juli 1918. Om precies te zijn werd dit door het 2e
bataljon van het 67e RI gedaan.
Het monument werd op 21 september 1938 ingewijd. Op 1 no-
vember 1940 werd het door de Duitsers vernield. Na de Tweede
Wereldoorlog werd het weer hersteld en aan de voet werd een
plaquette geplaatst die van de vernieling melding maakt. Het mo-
nument zelf toont een reliëf van soldaten in de aanval. Eronder
staat een beschrijving van de de inname van Villemontoire. Links
en rechts worden de belangrijkste wapenfeiten in het bestaan van
het 67e RI genoemd.

Ten zuidwesten van Villemontoire en wel ten zuiden van de D804 tegenover het monument voor het Franse 67e infanterieregiment (zie boven) ligt het La Raperie British Cemetery. Hier zijn 612 soldaten begraven
van de 15e (Schotse) divisie en van de 34e divisie die tussen 23 juli en 2 augustus 1918 in deze streek gevallen zijn. De begraafplaats is na de wapenstilstand tot stand gekomen door hierheen de lichamen over te
brengen van soldaten die elders in de omgeving begraven waren. Ruim honderd van de stoffelijke overschotten zijn niet geïdentificeerd.

Aan de D83 in de gemeente Parcy-et-Tigny ligt een Duitse begraafplaats met dezelfde naam. De begraafplaats is in 1921 ingericht om er de stof-
felijke resten van Duitse soldaten van 150 individuele graven en kleine begraafplaatsen in de omgeving samen te brengen. In 1923 en 1925 is de
begraafplaats verder uitgebreid. In totaal zijn er 4256 soldaten begraven. Hiervan liggen er 2132 in individuele graven voorzien van zwarte metalen
kruizen (waarvan 70 lichamen niet geïdentificeerd zijn). 2124 soldaten liggen in twee massagraven bij het monument dat we op de foto linksboven
op de achtergrond zien (zie ook foto rechtsboven). Van hen zijn er 1712 onbekend gebleven. Het merendeel van de soldaten is in 1918 gesneuveld
tussen het begin van het grote Duitse offensief op 21 maart en het eind van de oorlog. Enkele zijn omgekomen in het begin van de oorlog in 1914,
in februari 1915 en bij de gevechten op de Chemin des Dames in 1917. Ook zijn er enkele overleden krijgsgevangenen begraven. Van drie solda-
ten is de overlijdensdatum onbekend. Het monument achter op de begraafplaats heeft het eenvoudige opschrift "1914 Hier rusten Duitse soldaten
1918", zowel in het Duits als in het Frans.

Niet ver ten noorden van de Butte de Chalmont, in Grand-Rozoy,
staat een monument voor twee omgekomen Franse vliegeniers:
Vlieger korporaal Charles Ernest Adolphe Cabouillet en waarne-
mer luitenant Albert Henri Emille Rapilly (foto links). Hun vliegtuig
stortte op 29 juli 1918 een kilometer verderop in het veld neer.
Ook de jongste zoon Quentin van de voormalige Amerikaanse
president Theodore Roosevelt was vlieger. Hij diende vrijwillig in
het Amerikaanse leger bij de luchtmacht. Op 14 juli 1918 wordt
hij  in een luchtgevecht geraakt en stort met zijn vliegtuig neer bij
Chamery. Hij wordt er door de Duitsers met militaire eer begra-
ven. Ter nagedachtenis aan Quentin en om de bevolking te bedan-
ken voor het onderhouden van het graf, laat de familie in Chamery
een fontein plaatsen (foto rechts). In 1955 is Quentins lichaam
naar de Amerikaanse begraafplaats van Omaha Beach in Nor-
mandiĕ overgebracht, waar hij naast zijn oudere broer Theodore
jr ligt die daar in juli 1944 overleden is.

Het Oise Aisne American Cemetery in Seringes-et-Nesles ten oosten van Fère-en-Tardenois aan de D2 is na de begraafplaats bij
Romagne-sous-Monfaucon (zie de pagina Argonne en omgeving ) de grootste Amerikaanse begraafplaats voor de Eerste Wereldoorlog
in Europa. Op deze begraafplaats liggen voornamelijk soldaten begraven die in deze omgeving gesneuveld zijn of ten noorden van de
Aisne, in totaal 6012 soldaten, waarvan 597 niet geïdentificeerd. Later zijn er ook lichamen van soldaten die elders begraven waren
hierheen overgebracht. De namen van 241 soldaten die nooit teruggevonden zijn staan op de muren van de kapel vermeld (enkele van
hen zijn later alsnog teruggevonden; hun naam is aangegeven met een bronzen rosette). De begraafplaats werd al op 2 augustus 1918,
dus nog tijdens de oorlog, als tijdelijke begraafplaats ingericht. In 1921 bepaalde het Amerikaanse Congres dat de begraafplaats per-
manent zou zijn.
Op de foto linksboven zien we het dienstengebouw en de parkeerplaats aan de zuidkant van de D2. De begraafplaats zelf ligt aan de
noordkant. De foto middenboven laat het toegangshek zien. Vandaar loopt een brede laan met links en rechts de grafvelden naar een
reusachtig monument (foto's midden rechts en hier links). In het midden van de halve dirkel die door het monument omsloten wordt be-
vindt zich een tombe. Rechts in het monument is de kapel en links een klein museum. De overige foto's geven een impressie van de ver-
derdere inrichting van deze 14,8 ha grote begraafplaats.


Aan de D3 van Fère-en-Tardenois naar Le Charmel, vlak voordat de weg de A4 kruist,
staat het Monument voor de 42e Amerikaanse divisie, de Rainbow Division. Het is één
van de indrukwekkendste monumenten van het Westfront: Een soldaat die zijn gedode
kameraad wegdraagt (foto links). Het is een schepping van de Londense kunstenaar John
Butler. Op de achtergrond ligt de ruïne van de boerderij La Croix Rouge. Op deze plek is
op 25 en 26 juli 1918 zwaar gevochten. Doel van de Amerikanen was de boerderij in te
nemen waar de Duitsers zich verschanst hadden. Bij de gevechten leden de Amerikanen
zware verliezen maar uiteindelijk slaagden ze in hun opzet maar wel ten koste van 1410
doden en 5049 gewonden aan hun zijde. In totaal verloor de 42 Amerikaanse divisie
14.683 doden tijdens WO1.
Het monument kwam tot stand door een gift van de zoon van sergeant William Johnson
Frazier, die hier gewond raakte. Het monument werd op 12 november 2011 ingehuldigd.
Op 28 augustus 2017 is voor het Union Station in Montgomery in Alabama in de VS een
kopie van het monument geplaatst, omdat op de dag af honderd jaar daarvoor vanaf dit
station het 167e regiment infanterie van de Rainbow Division naar Frankrijk vertrok. Op
28 augustus 2018, honderd jaar na de gevechten rond de boerderij is ter herdenking bij
de ruïne een amberboom geplaatst als hommage aan de Rainbow Division.(foto rechts).

Ten noorden van Ronchères aan de weg naar Cierges staat een
monument dat de verovering van het Bois de Grimpettes op 29-
31 juli 1918 door Amerikaanse troepen herdenkt. Het staat daar
waar de soldaten zich voor de aanval verzamelden, nadat ze op
28 juli Ronchères veroverd hadden. Het monument vermeldt de
eenheden die aan de gevechten deelnamen (foto rechts).
Bij de verovering van het bos en de voorgaande gevechten tussen
27 en 31 juli vielen bij de Amerikanen ongeveer 1400 doden. Het
monument op de foto links, dat bestaat uit een smeedijzeren con-
structie van drie soldaten die een vredesduif loslaten, herdenkt ze.

Een kleine kilometer ten oosten van Chambrecy aan de noordkant van
de D980 ligt de Chambrecy British Cemetery. De begraafplaats is di-
rect na de Wapenstilstand aangelegd door hierheen de lichamen van
gesneuvelde soldaten van omliggende begraafplaatsen te brengen. Er
liggen 436 doden, waarvan 245 geïdentificeerd en 191 niet geïdentifi-
ceerd. Eén soldaat is Indiër, de overige zijn voor zover bekend Britten.
De meeesten zijn gesneuveld in de periode juli-augustus 1918 en be-
hoorden tot de 19e (West) divisie en de 51e divisie (Hooglanders).
Verder liggen er soldaten van de 9e divisie, die in de periode mei-juni
gevallen zijn. De begraafplaats heeft een oppervlakte van 1.579 m2.
Er staat een speciaal gedenkteken voor een soldaat die op Franse be-
graafplaats bij het Courlandon hospitaal begraven was, maar later niet
is teruggevonden.

Volgen we de D980 vanaf Chambrecy dan passeren we eerst een Britse militaire begraafplaats (zie boven) en komen even daarna bij een andere, veel groter militair
kerkhof uit WO1: De Italiaanse militaire begraafplaats van Bligny. Het is het grootste Italiaanse oorlogskerkhof in Frankrijk. De plaats bovenop een heuvel, 17 km
ten zuidwesten van Reims, is gekozen vanwege zijn strategische betekenis tijdens de gevechten van 1915. Er zijn 3040 Italiaanse soldaten in individuele graven be-
graven en 400 soldaten in een massagraf. Verder liggen er 400 Italiaanse arbeiders, omgekomen tijdens werkzaamheden langs het front.
Tijdens de Duitse offensieven in het voorjaar van 1918 had Frankrijk Italië om hulp gevraagd. Dit land stuurde daarop 41.000 soldaten. De meeste gesneuvelden op
deze begraafplaats zijn van dit 2e Italiaanse legerkorps afkomstig. In de periode 1914-1915 hadden er echter ook al Italiaanse soldaten in Frankrijk gevochten en
wel in de Argonne. Het ging om vrijwilligers, het zgn. Garibaldi Legioen. De gevallen soldaten van dit legioen waren eerst op de begraafplaats van Lachalade (Meuse)
begraven maar zijn vanaf 1919 naar Bligny overgebracht (een aantal is in Italië herbegraven).
De begraafplaats is 3,5 ha groot. Aan de noordkant van de D980 ligt een herdenkingspark, aan de zuidkant de begraafplaats zelf (foto linksboven). Net na de ingang
staat een monument voor het Garibaldo Legioen (foto middenboven). Een lange laan met cipressen deelt de begraafplaats in tweeën. Halverwege staat een tempel.ge-
wijd aan alle 5.000 Italiaanse soldaten die in Frankrijk tijdens WO1 omgekomen zijn (foto links). Naast de tempel staat een stenen tafel met daarop een bronzen her-
denkingsboek. De tekst in het boek verwijst naar de deelname van het 2e Italiaanse legerkorps aan de gevechten in Frankrijk (foto rechtsonder). In deze tekst is ove-
rigens sprake van ruim 9.000 in Frankrijk gesneuvelde Italiaanse soldaten, in plaats van 5.000, zoals in de timpaan van de tempel vermeld . De overige foto's geven
een indruk van de grafvelden.

–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–

6) Vouziers en Roland Garros

Op de gemeentelijke begraafplaats in Vouziers bevinden zich twee secties met militaire graven: een Franse en een Russische. De foto linksboven geeft een overzicht van de
Franse sectie met 74 graven. De bekendste militair die hier begraven ligt is wel Roland Garros, voor wie er ook een speciaal grafmonument is opgericht (foto middenboven).
Roland Garros (1888-1918) had voor de oorlog al eem reputatie opgebouwd als vliegenier, o.a. door het vestigen van een wereldhoogterecod, door als eerst non-stop over
de Middellandse Zee te vliegen en door over de Vesuvius te vliegen. Bij het uitbreken van WO1 meldde hij zich aan als vrijwilliger en werd ook daar piloot. Op 18 april 1915
werd Garros bij een noodlanding aan de Duitse zijde van het front krijgsgevangen gemaakt. Hij probeerde diverse keren te ontsnappen en dit lukt begin 1918. Terug in Frank-
rijk werd hij opnieuw militair piloot maar werd op 5 oktober 1918 bij een luchtgevecht neergehaald en kwam om, in de velden nabij Saint-Morel, iets ten zuiden van Vouziers,
vijf weken voor het einde van de oorlog. Op de plek waar Roland terechtkwam staat nu een monument (foto rechtsboven).
Op de gemeentelijke begraafplaats in Vouziers bij de muur achter
de Franse sectie met militaire graven is een massagraf met de stof-
felijke resten van gesneuvelde soldaten van het 3e, 5e en 10e regi-
ment kurassiers. (foto uiterst links). Ernaast ligt ook het graf  van de
Britse soldaat Ernest Woodley van het Royal Berkshire Regiment,
die op 9 augustus 1918 gevallen is. (foto's links)
De sectie met Russische militaire graven op
de gemeentelijke begraafplaats in Vouziers
bevat 73 graven. Tegenover het monument
voor Roland Garros op de Franse sectie
staat op het Russische deel een gelijk monu-
ment om de Russen te herdenken..


Achter de gemeentelijke begraafplaats in Vouziers ligt een Duitse
militaire begraafplaats voor 4860 Duitse militairen. Deze werd na
WO1 door de Fransen aangelegd. De lichamen van Duitse solda-
ten die elders in de omgeving begraven waren werden hierheen ge-
bracht. Het ging om gesneuvelden uit de hele oorlogsperiode en
soldaten die in een lazaret aan hun verwondingen waren overleden.
Ook liggen er Duitse krijgsgevangenen die na de oorlog zijn ge-
storven. Een deel van de overledenen ligt in een massagraf. Het
beheer van de begraafplaats werd in 1927 door de Volksbund
Deutsche Kriegsgräberfürsorge e.V. overgenomen. Sindsdien zijn
er diverse reconstructies en restauraties van de begraafplaats ge-
weest. In 1976 zijn alle grafstenen door de huidige vervangen.
Langs de muur rond de begraafplaats staan een aantal oorspron-
kelijke grafstenen.

In Vouziers, in een parkje aan de Place Carnot, staat een
standbeeld voor de dichter Paul Drouot. Hij werd in 1886
in Vouziers geboren, maar woonde later in Parijs. Bij het
uitbreken van de oorlog wordt Drouot gemobiliseerd. Hij
is op 9 juni 1915 bij Aix Noulette (Pas de Calais) gesneu-
veld. In 19139 werd het monument voor hem geplaatst.
Een tekst op het monument vertelt ons dat hij een maand
voor zijn dood, op 8 mei 1915, zijn vermiste commandant
is geen zoeken en deze, hoewel dodelijk gewond, onder
hevig vuur naar de eigen linies terug heeft gebracht.


–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–

7) Verdwenen dorpen

Net als elders langs het Westfront zijn ook in de Champagne een aantal dorpen in het oorlogsgeweld verdwenen en nooit meer opgebouwd. Vijf liggen
op het terrein van wat nu het militaire kamp van Suippes is. Hierdoor zijn deze plaatsen niet te bezoeken. Slechts eens per jaar organiseren de militaire
autoriteiten een rondleiding over het terrein. Om de verdwenen dorpen op het terrein van het kamp van Suippes niet te doen vergeten, zijn hun namen in
1950 aan de namen van dorpen in de omgeving toegevoegd. De resten van de andere twee verdwenen dorpen, Nauroy en Moronvillers, ten oosten van
Reims, zijn wel vrij toegankelijk. In deze sectie staan foto's van overblijfselen van deze dorpen te zien en van monumenten die de verdwenen dorpen
herdenken.

Rechts van de ingang van de militaire begraafplaats "Ferme de Suippes"
ten zuidwesten van Suippes maar buiten het terrein van de begraafplaats
staat een monument voor de verdwenen dorpen die nu op het terrrein
van het militaire kamp van Suippes liggen, namelijk Tahure, Mesnil-lès-
Hurlus, Perthes-lès-Hurlus, Ripont en Hurlus. Op de sokkel van het
monument zijn de plattegronden van de dorpen afgebeeld. De namen
van deze dorpen zijn sinds 1950 toegevoegd aan de namen van dorpen
in de omgeving. Het monument is opgericht door de Touring Club de
de France.

*** De dorpen van het militaire kamp van Suippes ***

In Sommepy-Tahure (dat zelf sinds 1950 in zijn naam het verdwe-
nen dorp Tahure herdenkt) liggen op het talud waarop de kerk ge-
bouwd is enkele resten van verdwenen dorpen uit de omgeving. De
resten zijn hier naartoe gebracht, omdat de dorpen in het gebied van
het huidige militaire kamp van Suippes lagen, dat normalerwijze niet
voor bezoekers toegankelijk is. De foto's middenboven en rechts-
boven laten  resten van Mèsnil-lès-Hurlus zien en het bijbehorende
informatiebord; links hetzelfde voor Tahure. Op de foto linksboven
zien we originele grafstenen van de militaire begraafplaats van Som-
mepy-Tahure aan de D20 ten zuid- westen van Sommepy-Tahure
ligt (dus niet in het militaire kamp). Deze kruizen zijn beschikbaar
gekomen, nadat de begraafplaats in 2019-2020 geheel gerenoveerd
is en er nieuwe kruizen geplaatst zijn.

*** Nauroy ***

Een kleine 20 km ten oosten van Reims, waar de D64 en de D34 elkaar kruisen, ligt het verdwenen dorp Nauroy.
De naam is nu gekoppeld aan het nabijgelegen Beine. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwam het dorp na de Slag
aan de Marne tussen de frontlinies te liggen, waardoor het voortdurend gebombardeerd werd. Dit leidde tot de vol-
ledige vernietiging van het dorp. Ook van het bos rondom het dorp bleef niets over. Na de oorlog keerden de bewo-
ners niet meer terug om het dorp weer op te bouwen.
Nauroy was aanvankelijk een soort van bedevaartsplaats. Oud-bewoners lieten bij de begraafplaats een kapel bou-
wen die op 11 juli 1927 werd ingewijd. De kapel is tevens het herdenkingsmonument van Nauroy. In november
2011 werd de Vereniging van Vrienden van Nauroy en de Kerk van Beine opgericht om de herinnering aan Nauroy
levend te houden. Met de hulp van de Duitse Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge werden de stoffelijke resten
van Duitse soldaten opgegraven. In het voormalige dorp zijn door de Vereniging informatiepanelen geplaatst, evenals
straatnaambordjes en markeringsstenen die aangeven waar resp. de oude straten liepen en waar huizen en gebouwen
stonden. Ook zijn voetpaden voor bezoekers aangelegd. Verder worden er regelmatig herdenkingen gehouden.
Bijgaande foto's geven een impressie van het huidige Nauroy en zijn monumenten en markeringen. De foto hierboven
in het midden laat een luchtfoto van het oorspronkelijke dorp zien. Links daarvan een foto van de kapel annex her-
denkingsmonument. Erachter ligt de vroegere dorpsbegraafplaats, waar ook de stoffelijke overschotten van Duitse
soldaten teruggevonden zijn (niet toegankelijk bij mijn bezoek). Rechts van de luchtfoto een monument voor een
gesneuvelde Franse soldaat. Het staat op het open terrein tegenover de kapel, dat we zien op de rechter foto op de
tweede rij. Hier bevinden zich ook enkele andere monumentjes.


Op een open plek in het bos op het terrein waar ooit Nauroy lag
staat sinds 1921 een bijzonder gedenkteken, de Splittermann  op
zijn Duits of in het Frans l'homme d'éclats, wat je kunt vertalen met
zoiets als de granaatscherfman, Het gedenkt de Franse en Duitse
offers van de Eerste Wereldoorlog, maar is ook een monument
(Mahnmal) voor de Frans-Duitse vriendschap in een vreedzaam
Europa. Sta je vóór het monument dan zie je een Franse poilu op
je afkomen (foto rechts). Bekijk je de figuur van opzij, dan zie je
een Duitse soldaat die uit de loopgraaf springt (foto links). De fi-
guur is opgebouwd uit metalen platen die aan granaatsplinters doen
denken. De structuur die de platen bijeenhoudt herinnert aan een
menselijk skelet. Het werk is van de hand van de Duitse kunstenaar
Reiner F. Schulz


Bij de ingang aan de zuidzijde van het verdwenen dorp Nauroy bevinden
zich de cenotafen van twee omgekomen vliegeniers: de Cénotaphes des
Aviateurs. Ze zijn een eerbewijs aan Jacques Decazes de Glucksberg en
François Lefebvre die op 15 maart 1916 bij een luchtgevecht in de buurt
van Nauroy met hun vliegtuig zijn neergestort en daarbij omlwamen. Na
de oorlog zijn de vliegeniers door hun familie elders begraven. Op 20 mei
2017 is op de huidige plek in aanwezigheid van nabestaanden van de vlie-
geniers een graftombe ingewijd die gelijk is aan die welke destijds door
de Duitsers was gemaakt.

–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–

Links naar mijn andere foto's van de Eerste Wereldoorlog:

Het Westfront1857 en 1965

Het Oostfront

Het Oostenrijks-Italiaanse Front

Buiten de fronten

terug naar de inleiding  

terug naar de homepage