terug naar de inleiding
terug naar de homepage
Eerste Wereldoorlog - Foto's van het Westfront
Chemin des Dames en de Champagne
Inhoudsopgave
van deze pagina 1) Chemin des Dames 2) De streek ten westen van Reims 3) Reims 4) De streek ten oosten van Reims 5) Tweede Slag aan de Marne 6) Vouziers en Roland Garros 7) Verdwenen dorpen |
1) Chemin des Dames
De Chemin des Dames is een strategisch gelegen weg over een
heuvelrug ten zuiden van de stad Laon. Deze heuvelrug heeft in talloze
oorlogen,
vanaf de Gallische
oorlogen van Caesar tot aan de Tweede Wereldoorlog, een
belangrijke rol gespeeld. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de
heuvelrug vanaf
september 1914 tot
vlak voor het einde van de oorlog in Duitse handen. Tijdens
de hele Eerste Wereldoorlog is hier zwaar gevochten en langs de weg
bevinden
zich dan ook talloze
gedenktekenen en overblijfselen die hieraan herinneren. Het
bekendst is de weg echter geworden door het beruchte offensief onder
leiding van
generaal Nivelle
in april 1917, waarbij zeer veel slachtoffers vielen en dat op
niets uitliep. Uiteindelijk leidde deze nutteloze slachting tot een
muiterij
onder de Franse soldaten .
De foto boven toont de weg bij het westelijke beginpunt van de weg, niet ver van Fort de Malmaison.
Foto links:laat het dal van de Aisne zien, niet ver van Presles-et-Boves. In de verte ligt de Chemin des Dames. Rechts zien we door de bomen Fort de Malmaison, gelegen nabij het westelijke beginpunt van de Chemin des Dames. Het fort maakte deel uit van de fortifica- ties rondom Parijs. Het werd door de Duitsers ge- bruikt om er troepen onder te brengen. |
Waar mogelijk maakten de soldaten
gebruik van natuurlijke grotten om zich te huisvesten en zich te beschermen tegen aanvallen. Op de foto links zien we de ingang van zo'n grot op een heuvelrug nabij Presles-et-Boves. Inscripties op de wanden van de grotten in deze heuvelrug herinneren nog aan het verblijf van de Franse soldaten aldaar. |
Nabij het
oostelijke einde van de Chemin des Dames aan de D1044 ligt de La
Ville-aux-Bois British Cemetery, genoemd naar het dorp La Ville-aux-Bois-lès-Pontavert (departement Aisne), dat een kilometer verderop ligt. Tot aan april 1917 was deze sector door Duitse troepen bezet. In die maand werden ze door de Fransen verdreven. Later werd de sectie bezet door de Britse 50e divisie, die op 27 mei 1918 door een Duitse aanval verrast werd en daarbij zware verliezen leed (Slag aan de Aisne). De huidige begraafplaats werd na de wapenstilstand aangelegd door lichamen van gesneuvelden van begraafplaatsen uit de omgeving hierheen te brengen. Op deze begraaf- plaats liggen 564 gesneuvelden uit de Commnwealth, waarvan 413 niet geïdentificeerd. Ook liggen er twee in de Tweede Wereldoor- log omgekomen vliegeniers en wel een Nieuw-Zeelander en een Fransman. De foto's boven geven een beeld van de begraafplaats: links de ingang met de gedenksteen en in het midden een overzicht over de begraafplaats met op de achtergrond het herdenkingskruis. Links van de ingang zijn een aantal gesneuvelden apart begraven (foto rechts). Het graf met het kruis is dat van de Franse vliegenier, daarnaast dat van de Nieuw-Zeelander, beiden gesneuveld in WO2. In het rijtje van zes liggen de graven van twee geïdentificeerde vliegeniers en één wel en drie niet geïdentificeerde infanteristen en genisten . Ook rechts van de ingang en elders op de begraafplaats liggen soldaten apart begraven. Rechts naast de begraafplaats ligt een zeldzame bakstenen, naar ik aanneem Duitse, bunker (foto rechts). |
In het dorp La Ville-aux-Bois zijn diverse gedenktekens voor de hierboven genoemde gebeurtenissen van 27 mei 1918. Links zie we het monument voor het 2e bataljon van het Devonshire regiment. De tekst op het monument geeft een korte beschrijving van de gebeurtenissen. Verder bevat het monument een relief van het Oorlogskruis waarmee het bataljon door de Franse regering onderscheiden werd. Het monument werd nog in 1918 opgericht en staat recht tegenover de mairie. Op de mmur daarvan is een plaquette aangebracht, die de inzet van de 5e Gibraltar Veldbatterij herdenkt met eveneens een korte beschrijving van de ge- beurtenissen, nu vanuit de ervaringen van deze gevechts- eenheid. (foto rechts). In de mairie zijn nog een aantal ge- denkplaten voor de Britten. |
Aan de D89, even buiten
La
Ville-aux-Bois-lès-Pontavert in het Bois des Buttes staat een gedenkteken voor de Franse schrijver en dichter Guillaume Apollinaire: De Stèle Apollinaire. De stèle werd op 24 maart 1990 door de schrijver Yves Gibeau opgericht uit bewondering voor Apollinaire. Apollinaire, die niet de Fran- se nationaliteit had, diende direct in augustus 1914 een verzoek in om in het Fran- se leger te dienen. Dit verzoek werd eerst afgewezen maar een maand later toch toegekend, waarna een procedure voor naturalisatie tot Fransman startte. Apolli- inaire diende bij het 96e infanterieregiment, toen hij op 17 maart 1916 gewond raakte door een granaatscherf in zijn hoofd, acht dagen na voltooiing van zijn na- turalisatieprocedure. Hij liep zijn verwonding op vlakbij de plek waar nu het mo- nument staat. Na zijn herstel kreeg Apollinaire een baan bij de censuur in Parijs. Hij overleed op 9 november 1918 aan de Spaanse griep. Op de stèle staan een tekst dat Apollinaire hier gewond raakte ook enkele versregels van hem. |
Aan
de oostelijke punt van de Chemin des Dames bij de rotonde, waar de
D1044
en de D925 elkaar ten noorden van Berry-au-Bac kruisen, staat het
Monument National des Chars d'assaut, het Nationale Tankmonument. Het monument gedenkt dat op deze plek, waar de Ferme du Choléra stond (zie beneden), voor het eerst in de Eerste Wereldoorlog Franse tanks werden ingezet, en wel op 16 april 1917. Deze inzet maakte deel uit van de Slag van de Chemin des Dames. De tanks trokken op richting Juvincourt. Het monument werd opgericht op initiatief van een groep van oudstrijders. Het is een ontwerp van de architect Villiers en de beeldhouwer Maxime Real de Sarte en is op 2 juli 1922 ingewijd in aanwezigheid van de maarschalken Foch en Pétain en de generaals Mangin, Weygand en Estienne. De laatste wordt gezien als "de vader van de tank". De foto linksboven laat het monument van de voorkant zien en de foto midden van de achterkant. Het monument bestaat uit een muur met op de voorkant alle namen van de soldaten die bij de eerste tankaanval gesneuveld zijn. Een plaquette op de achterkant van de muur beschrijft de belangrijkste wapenfeiten van de tankaanval op 16 april 1917. In het gras voor de muur bevinden zich een aantal plaquettes, o.a. met een beschrijving van de reden van het monument en tere ere van van generaal Estienne. Rondom het monument zijn later een aantal modernere tanks geplaatst en ook een replica van een tank model Schneider CA1 (maar wel in moderne camouflagekleuren) (foto rechts). Dergelijke tanks werden bij de eerste tankaanval gebruikt. |
Nabij het Nationale Tankmonument (zie boven) staat het Monument du Carrefour du Choléra voor de gesneuvelde soldaten in deze sector van het front. Het heeft de vorm van een kruisbeeld. Het monument staat op de plek waar destijds de Ferme du Choléra stond (of onge- veer; vergelijk hierboven). Deze boerderij werd in de gevechten van september 19114 vernietigd en is niet meer opgebouwd. Op de sok- kel van het monument bevinden zich een aantal plaquettes voor indivi- duele soldaten (niet alleen uit WO1) en regimenten. Deze zijn echter deels zwaar beschadigd en/of verdwenen. |
–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–
2) De streek ten westen van Reims
Bij de ingang van het Musée de la Grande Guerre in Meaux staat een standbeeld van maarschalk Gallieni. Joseph Simon Gallieni (1849-1916) was na een koloniale carrière in april 1914 met pen- sioen gegaan. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog trad hij echter weer in actieve dienst en werd hij tot militair gouverneur van Parijs benoemd. Van oktober 1915 tot maart 1916 is hij mi- nister van defensie. Twee maanden na zijn aftreden overlijdt hij. Als gouverneur van Parijs heeft hij een belangrijke rol gespeeld bij de verdediging van de stad tijdens de Eerste Slag aan de Marne. Hij was ook degene die Parijse taxis vorderde om troepen naar het front te sturen. In 1921 werd Gallieni postuum tot maarschalk bevorderd. Het standbeeld stond eerst nabij Trilbardou op de plaats waar ge- neraal Gallieni en generaal Manoury een observatiepost hadden. Na een poging tot diefstal werd het naar de huidige plaats ver- plaatst. Dit bronzen standbeeld van Eugène Bénet uit 1920 was eerst voor Parijs bedoeld, dat het echter te bescheiden vond en in 1926 een veel groter standbeeld in de stad plaatste. |
In
een park bij het Musée de la Grande Guerre in Meaux staat het zgn.
"Amerikaanse Monument". Het is een geschenk van het Ame- rikaanse volk ter herdenking van de soldaten die in de Eerste Slag aan de Marne gesneuveld zijn. Het monument is op 11 september 1932 onthuld in aanwezigheid van de Franse president Albert Lebrun. De eigenlijke titel van het 26 m hoge monument is "Liberty in Distress" (Diepbedroefde Vrijheid) en het is van de hand van de Amerikaanse beeldhouwer Frederick William MacMonnies. Een 3 m hoge bronzen versie van het beeld is in 1922 in Atlantic City in New Jersey geplaatst. Het monument in Meaux is in 2011 gerestaureerd. Het is gemaakt van 220 blokken natuursteen uit Lotharingen. Het beeld is een allogorie van de vrijheid die haar dode zoon draagt. Aan de achterkant zien we een soortgelijke scène. Op de sokkel van het beeld staat de beroemde dagorder van Joffre om in deze uiterst be- langrijke slag geen centimeter te wijken (foto links). Boven op de foto's links en midden zien we het monument van de voorkant en rechts van de achterkant. |
In het departement Seine-et-Marne, tussen Lizy-sur-Ourcq en Co- cherel, bevindt zich Château de La Trousse, waarvan de geschiedenis teruggaat tot 1630 (foto links). Tijdens de Eerste Wereldoorlog was het in het bezit van de grafelijke familie Baudon de Mony-Colchen. Op het eind van de oorlog waren er Amerikaanse troepen gelegerd. Ze namen deel aan de slagen van Château Thierry en Belleau Wood. Direct na de oorlog heeft de graaf uit dankbaarheid dat zijn zoon die als soldaat had overleefd tegenover het begin van de oprijlaan aan de D401 een monument opgericht (foto rechts). |
Graven van lokale gevallenen op de gemeentelijke begraafplaatsen van Lizy-sur-Ourcq (foto links) en Mary-sur-Marne (foto rechts). |
Varreddes was tijdens de Eerste Slag aan de Marne een aantal dagen in handen van de Duitsers. Op 7 september 1914 arresteerden ze 18 achtergebleven inwoners als gij- zelaar. De meesten van hen waren bejaard. Onder hen was ook de 76-jarige pastoor Fossin. Hij wordt er ten on- rechte van beschuldigd met de kerkklok signalen aan het Franse leger te hebben gegeven en is daarom gefusilleerd in Lizy-sur-Ourcq. De overigen werden in gevangenschap naar Duitsland gebracht. Sommigen werden vermoord, omdat ze tijdens de tocht niet konden meekomen, anderen zijn in gevangenschap in Duitsland overleden. In totaal zijn er slechts acht van de gijzelaars teruggekeerd. De slachtof- fers worden herdacht met een plaquette op de mairie van Varreddes. De plaquette (foto links) geeft eerst de namen van de soldaten uit Varreddes die omgekomen zijn tijdens WO1. Daaronder staan de namen van de tien omgekomen gijzelaars. Helemaal onderaan staan slachtoffers uit WO2. |
3) Reims
De stad Reims lag in het begin van de oorlog in de
frontline en werd zwaar beschadigd, inclusief de beroemde kathedraal.
Van 4 tot 13 september
1914 was de stad in Duitse handen. In die tijd werd de stad vooral
beschadigd door Franse bombardementen. Ook na de herinname van de stad na
de Eerste Slag bij de Marne lag Reims nog steeds vlakbij het front en werd
dan ook voortdurend door Duitse bombardementen getroffen. Het
ergst
waren de bombardementen in de dagen direct na de herinname en in april
1917. Na de oorlog was 60% van de stad verwoest en hoewel deze
weer
is opgebouwd, zijn de sporen van de oorlog tot vandaag zichtbaar.
Ook zijn er in Reims talloze monumenten die naar de Eerste Wereldoorlog
verwijzen.
Zonder
meer het belangrijkste gebouw in Reims dat tijdens de Eerste
Wereldoorlog beschadigd werd, was de kathedraal, waar eeuwenlang de
Franse koningen gekroond werden. Direct bij de eerste Duitse beschietingen van Reims op 4 september 1914 werd het gebouw al getroffen. Reims wordt vervolgens door de Duitsers ingenomen, maar ze moeten de stad al na ruim een week weer verlaten. Daarna hervatten ze de beschietingen. De kathedraal wordt bijzonder zwaar getroffen op 19 september. Stro dat daarheen gebracht was om de kathedraal als hospitaal te laten functioneren vliegt in brand en daardoor raakt ook het hele gebouw in vlammen. Door deze bombardementen en de schade die daardoor aan de kathedraal ontstond, werd deze deel van de propagandaoorlog tegen de Duitsers: Want wie waren de Duitsers wel dat ze een dergelijk cultuurwerk vernietigden? Internationaal waren er veel protesten. Bovendien kwam er een onderzoek vanwege de Conventie van Den Haag, omdat de regels van oorlogvoering zouden zijn overschreden: De kathedraal diende immers tijdelijk als hospitaal en was voorzien van twee Rode-Kruisvlaggen. Ook in de jaren daarna is het af en toe goed raak. Honderden bommen treffen de kerk. Na de oorlog is de kathedraal hersteld onder leiding van de Reimse architect Henri Deneux. Dit gebeurde vooral met Amerikaans geld (onder meer van de familie Rockefeller). Hierbij hielp het dat de kathedraal in 1880 uitgebreid was gefotografeerd. Toch zijn op verschillende plaatsen sporen van de oorlog nog steeds te zien. De restauratie begon in 1919 en vanaf 1927 werd de kathedraal deels al weer gebruikt. Op 18 oktober 1937 werd het gebouw opnieuw als kerk ingewijd. Bovenstaande foto's laten de kathedraal zien zoals deze er van- daag de dag (in 2019) uitziet na nog diverse latere restauraties. |
Net
als de meeste gebouwen en huizen in Reims werd ook het station tijdens
de Eerste Wereldoorlog zwaar beschadigd. Vandaag de dag zijn in de voorgevel nog steeds kogelgaten en andere beschadigingen te zien. Op de totaalfoto middenboven zijn ze misschien niet goed zichtbaar maar wel op de detailfoto's links en rechts. |
Aan de Place de la
République in Reims halverwege de oude binnenstad en het station staat
een groot monument dat de uit deze stad afkomstige 3827 gesneuvelde
soldaten en 740 burgerslachtoffers uit WO 1 herdenkt. Het is ontworpen door de architect Henri Royer in samenwerking met de beeldhouwer Paul Lefèbvre, die het aan de Denker van Rodin herin- nerende bronzen beeld in het midden heeft gemaakt. Dit beeld verwijst naar de "Pensée accomplissant son effort de résurrection", vrij vertaald naar het voornemen (pensée - gedachte, idee) de stad te doen herrijzen. De teksten op het monument verwijzen niet alleen naar de slachtoffers van de oorlog, maar hebben ook een pedagogisch element: Opdat de toekomstige generaties weten wat er gebeurd is en zich dit blijven herinneren. Dit wordt ook uitgedrukt in de reliëfs. Anders dan veel andere herdenkingsmonumenten voor de Eerste Wereldoor- log staan er geen lijsten met namen van slachtoffers op geschreven, maar is zo'n lijst ingemetseld in een van de stenen. Het monument is op 1 juni 1930 ingewijd door André Maginot, minister van oorlog, Paul Marchandeau, burgemeester van Reims en parlementslid, en de aartsbisschop van Reims kardinaal Luçon, in aanwezigheid van maarschalk Pétain. Het mo- nument is bij bombardementen in mei en juni 1944 beschadigd en bij het herstel later zijn de jaartallen "1914" en "1918" ervan verwijderd. |
Achter het grote monument voor de oorlogsslachtoffers in Reims bevindt
zich de Cimetière du Nord, de Noorderbegraafplaats. Op dit bijzondere kerkhof uit 1787, waar veel bekende Fransen liggen, zijn naast burgers ook veel militairen begraven, waaronder militairen die in de Eerste Wereldoorlog gesneuveld zijn. Linksachter bevindt zich een speciale afdeling voor 306 slachtoffers van deze oorlog, zowel burgers als militairen, met daarbij een herdenkingsmonument (foto's linksboven en middenboven). Ook elders, meer naar het midden van de be- graafplaats in een andere sectie, liggen - tussen de graven van burgers - gesneuvelde militairen uit de Eerste (en ook uit de Tweede) Wereldoorlog (foto rechtsboven). De begraafplaats is tijdens WO1 zwaar beschadigd en veel oude graven dragen daar nog de sporen van. |
In het Parc de Champagne in Reims staat een heel bijzonder monument: Het Monument voor de Helden van het Zwarte Leger. Het oor- spronkelijke monument uit 1924 is een hommage aan de Senegaleze soldaten in het Franse leger in de Eerste Wereldoorlog. Nadat er in 2013 een nieuw monument werd neergezet, werd dit gewijd aan alle zwarte soldaten die tussen 1857 en 1965 in dienst van Frankrijk voor Frankrijk gevochten hebben. Na de Eerste Wereldoorlog werd er besloten ter ere van de Senegaleze soldaten zowel in Reims als tegelijk ook in Bamako, nu de hoofd- stad van Mali en destijds de hoofdstad van Frans Soedan, een herdenkingsmonument te plaatsen. Reims werd gekozen vanwege de bijzon- dere bijdrage van de Senegalezen aan de verdediging van de stad in 1918. Het monument was van de hand van de beeldhouwer Paul Moreau-Vauthier en de architect Auguste Bluysen. Het werd op 3 januari 1924 in Bamako ingewijd en de Franse versie op 13 juli van dat jaar. Het Reimse monument stond waar de Boulevard Henry Vasnier en de Avenue du Général Vasnier samenkomen.In september 1940 werd het echter door de Duitse bezetter uit rassenhaat vernietigd. Na enige discussie werd er op 21 september 1958 een nieuw monument geplaatst: Een stèle gewijd aan de koloniale troepen. Op 6 oktober 1963 werd op dezelfde plaats ter vervanging een nieuw monument inge- wijd: Twee obelisken op een rechthoekig stenen blok, ontworpen door Jean-Marc Maya-Perez. Een opschrift verwees naar de Afrikaanse soldaten die bij de verdediging van de stad gesneuveld waren en naar de vernietiging van het eerste monument door de bezetter in 1940. Naar aanleiding van de 100-jarige herdenking van WO1 werd besloten het oorspronkelijke monument uit 1924 te reconstrueren met tevens een verwijzing naar het monument van 1963. Het resultaat is te zien op de foto linksboven. Dit monument werd in het Parc de Champagne ge- plaatst. Het is een ontwerp van Jean-François Gavoty. De beeldengroep is een kopie van de beeldengroep van het monument in Bamako (en dus ook van het eerste monument in Reims). Het voetstuk bevat reliëfs gemaakt door leerlingen van de kunstacademies in Reims en Bamako. De foto rechts toont de toelichtende tekst die op de linker foto links op het monument te zien is. |
In het plantsoen midden op de Place Aristide Briand in Reims staat een monument voor alle Franse en geallieerde verpleegsters die in de Eerste Wereldoorlog zijn omgekomen. Het kwam tot stand op initiatief van de schrijfster en feministe Juliette Adam, die op het eind van WO1 hiervoor een internationale inzamelingsactie organiseerde. Reims werd als plaats voor dit monument gekozen, omdat het aantal slachtoffers hier goter was dan in iedere andere Franse stad. Het monument is van de hand van Charles Girault (architect) en Denys Puech (beeldhouwer). Het bevat aan één kant een reliëf met twee ver- pleegsters die een gewonde verzorgen (foto links). Aan de andere kant zien we een engel die rozen zaait (foto rechts). Op de achthoekige sok- kel van de zuil worden de deelnemende landen aan het conflict genoemd. Het monument werd op 11 november 1924 ingewijd. Direct na de Tweede Wereldoorlog is een plaquette aangebracht ter herinnering aan de verpleegsters en brancadiers die bij het bombardement van Reims op 30 mei 1944 omgekomen waren. |
In het plantsoen van de Place Jean-Jacques Rousseau, tegenover het monument voor de in WO2 omgekomen soldaten van het 132e infan- terieregiment, ligt bijgaande gedenksteen met plaquette voor het 2e escadron van het 16e regiment dragonders uit Reims.Aan het begin van de oorlog stond het escadron onder leiding van luitenant Gaston de Gironde. In de nacht van 9 op 10 september voerde het op het plateau van Soisson nabij Mortefontaine een verkenningsopdracht uit. Van een boer kreeg het te horen dat er een kilometer verderop acht Duitse vliegtuigen aan de grond stonden. Hierop besloot lt De Gironde met zijn eenheid van 40 cavalleristen deze aan te vallen. De vliegtuigen worden vernietigd, maar De Gironde raakt zwaar gewond. Door twee manschappen wordt hij naar een Duitse hulppost gebracht, waar hij overlijdt. Om deze gebeurtenis te herdenken is op 11 november 2018 de plaquette geplaatst door burgemeester van Reims Adeline Hazan. Op de plaats van de gebeurtenis staat ook een monument. |
–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–
4) De streek ten oosten van Reims
|
Op verzoek van de Franse regering zond de Russische tsaar vanaf 1916 een aantal brigades naar Frankrijk (en ook naar het Balkanfront) om de Franse troepen te ondersteunen. Twee brigades van deze Russische ex- peditiemacht hebben in de Champagne gevochten en ook geholpen bij de verdediging van Fort de la Pompelle. Dat was in de periode van 7 juli 1916 tot 19 april 1917. Op 3 september 2010 is in het kader van het jaar van Rusland in Frankrijk en Frankrijk in Rusland bij de ingang van het fort een monument ingewijd om de Russische inzet te herdenken. Op de foto links zien we het monument en op de foto rechts is de plaquette uitgelicht die op het monument is aangebracht. De gesneuvelde soldaten van de Russische eenheden zijn op de Russische begraafplaats in Saint-Hilaire- Le-Grand begraven (zie beneden). |
De Tunnel van Mont de Billy is een tunnel in het kanaal van de Aisne naar de Marne nabij Billy-le-Grand, zuidoostelijk van Reims. Hij is tussen 1840 en 1856 aangelegd om het kanaal onder de Mont de Billy door te laten gaan. De plek speelde een belangrijke rol bij de verdediging van het Fort de la Pompelle. De Franse marine had er namelijk een aantal rivierkanon- neerboten neergelegd die vanaf hier de aanvallers van het fort beschoten en zich vervolgens weer in de beschutting van de tunnel terugtrokken. De foto links laat het kanaal zien vanaf een punt boven de tunnel richting Reims. Op de rechter foto zien we de tunnel zelf. |
Na de Slag aan de Marne (6-13 september 1914) gingen de Duitsers zich ingraven en bouwden ze een verdedigingslinie op. In de buurt van Prosnes (departement Marne) bouwden ze daartoe een reeks bunkers. Ten westen van Prosnes, net buiten het dorp, ligt nog een dergelijk Blockhaus, dat nu overwoekerd is door planten. Destijds fungeerde het als eerstehulppost. Hier werden gewonde soldaten opgevangen en behandeld. Ernstig gewon- den werden naar een hospitaal achter het front gestuurd. Overleden solda- ten werd begraven op een begraafplaats naast de medische post. Na de oorlog werden de stoffelijke overschotten naar begraafplaatsen elders over- gebracht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog diende dit Blockhaus als schuil- plaats voor de leerlingen van de school van Prosnes bij luchtalarm. |
|
Even buiten Prosnes aan de D237, niet ver van de D931, staat het monu- ment voor de doden van het 27e territoriale infanterieregiment (RIT). Terri- toriale eenheden bestonden uit soldaten in de leeftijd van 34-45 en soms zelfs tot 49 jaar. Ze waren oorspronkelijk niet bedoeld om in de eerste linies te strijden. Geleidelijk verdween echter het verschil met reguliere eenheden. Het 27e RIT heeft op diverse plaatsen aan het front gevochten. In 1917, tot aan oktober, lag het in de buurt van Prosnes en bij diverse slagen in deze streek zijn veel soldaten van het 27e RIT gesneuveld. Na de oorlog werd voor het regiment bij Prosnes een monument opgericht, dat op 17 juli 1921 werd ingewijd. Het initiatief daartoe kwam van de Bond van Vrienden van het regiment. Het monument gedenkt de doden van het 27e RIT, in het bij- zonder hen die bij gevechten op 31 januari 1917 bij Prosnes gevallen zijn. |
Tijdens
het Nivelle offensief bij de Chemin des Dames in april 1917 vond er
vanaf 17 april tot aan 20 mei ook in de heuvels van de Champagne een Frans offensief plaats. Onder meer bij Prosnes werd er op 17 en 18 april zwaar gevochten: De Slag om de Mont Cornillet. Op en ook in deze berg (er waren tunnels gegraven) hadden de Duitsers zich verschanst. De foto rechtsboven laat een deel van het slagveld zien met op de achtergrond de Mont Cornillet. Bij de kruising van de D34 en de D931 staat nu een herdenkingsmo- nument, dat in 1957 daar is geplaatst door het Comité ter herinnering aan het VIIe legercorps en de Federatie "Ceux de Verdun". (foto's links- en middenboven). Vooral het begin van de slag wordt door dit monument herdacht, gezien het opschrift op het altaar op de top van het monument. In de zijkant van dit altaar bevindt zich een keramiek van de hand van de schilder-kunstenaar André Lagrange (1889-1958) met de afbeelding van een Franse soldaat liggend in prikkeldraad. Uiteindelijk werd de Mont Cornillet pas op 20 mei veroverd. Een beschieting die dag van een tunnel waarin Duitse verdedigers zich hadden teruggetrokken raakte de luchtverversingsinstalatie. Niet veel later gaven de Duitsers zich over. Rond de 600 soldaten van het Würtembergse regiment infanterie waren door verstikking in de tunnel omgekomen. In 1939 wordt ter herdenking van de omgekome- nen een herdenkingskruis geplaatst op ongeveer 200m van de top van de berg. Na de Tweede Wereldoorlog komt hier een militair kamp en wordt het kruis verwijderd. Nu is er een kleine herdenkingsplaats (foto links). In 1974 zijn 241 lichamen van gestikte solda- ten alsnog gevonden en elders begraven. |
Ten noorden van Vaudesincourt, ten oosten van de D21 en zo'n 20 m het land in, zijn nog de restanten van een Duits veldhospitaal te zien. Het lag enkele meters diep en was met beton versterkt. Een dergelijk hospi-| taal lag 2-3 km van het front voor de eerste hulp aan gewonde soldaten, waarna deze verder naar achter het front werden vervoerd. Overleden soldaten werden op een begraafplaats nabij het hospitaal begraven, naar ik aanneem op de plaats waar het kruis en het bordje op de foto rechts staan, maar deze begraafplaats is later naar elders verplaatst. |
|
|||||
In Saint-Hilaire-Le-Grand, nabij de plaats waar destijds de Ferme de
l'Espérance (Boerderij van de Hoop) heeft gestaan, bevindt zich een
Russisch militair kerkhof. Op verzoek van de Franse regering zond de Russische tsaar vanaf 1916 een aantal brigades naar Frankrijk (en ook naar het Balkanfront) om de Franse troepen te ondersteunen. Twee brigades van deze Russische expe- ditiemacht hebben in de Champagne gevochten (zie ook boven bij Fort de la Pompelle). Al in 1916 werd op de huidige plaats een begraafplaats voor gesneuvelde Russische militairen ingericht, toen Cimétiaire de l'Espérance genoemd. In 1925 kwam het terrein in handen van de Franse overheid en werd het definitief ingericht. Er werden ook Russische soldaten van begraafplaatsen uit de omgeving naartoe gebracht. In 1998 is de begraafplaats gerenoveerd. Op de begraafplaats zijn 915 soldaten uit de Eerste Wereldoorlog begraven en één uit de Tweede. Van die uit WO1 zijn er 426 in twee ossuaria bijgezet; de overigen in individuele graven. In 1937 werd op initiatief van de Bond van Russische Oudstrijders aan het Franse Front naast de begraafplaats een kapel gebouwd, ter herinnering aan de Russische soldaten gevallen in zowel Frankrijk als op de Balkan. De architect van de kerk is Albert Alexandrovitch Benois, een in St. Petersburg geboren Fransman. In 1932 is een klein orthodox klooster achter de begraafplaats gebouwd. In een open plek in het bos tegenover de begraafplaats aan de andere kant van de weg en op het terrein van het militaire Camp de Mourmélon bevindt zich eveneens een monument. Het is in 1917 door soldaten van het 2e Russische regiment opgericht ter herdenking van de kameraden in deze sector van het front, die hier begraven waren. De foto's helemaal boven tonen de begraafplaats en de kapel. Op de foto rechtsboven zijn ook de twee ossuaria te zien en op de voorgrond het nieuwe herdenkingsmonument uit 2011. De foto linksonder is van het monument voor de gesneuvelden van het 2e Russische regiment. De foto rechtsonder laat de hoofdingang van het klooster zien. |
|
||||
Achter
en naast het Navarin Monument liggen nog resten van loopgraven en granaatkraters. Achter
het monument staat ook een gedenkkruis voor de gesneuvelde Franse
soldaat Aristide Cassat. Cassat maakte deel uit van de 8e compagnie van het 67e regiment infanterie. Op 27 september 1915 (hij was toen 21 jaar oud) raakte hij zoek in de Lübeck loopgraaf tijdens de Tweede Slag van de Champagne. |
|
Even buiten Sommepy-Tahure aan de D20 in de richting van Aure staat het monument van de foto links. Het herdenkt de gevallen sol- daten van het 170e en 174e infanterieregiment. Het monument is ontworpen door de architect Henri Chailleux, die zelf deel uitmaak- te van het 170e RI. Het ontwerp is uitgevoerd door de Parijse on- dernemer Charles Campazzi. Links voor het monument staat een gedenkkruis voor luitenant-kolonel Joseph Charlet, commandant van het 170e regiment infanterie, die op 28 september 1918 vlak- bij deze plek gesneuveld is. Op het monument bevindt zich ook een plaquette die naar deze gebeurtenis verwijst. Een andere plaquette verwijst naar acties van de regimenten richting Vouziers. |
In Sainte-Marie-à-Py, dat ten oosten van Sommepy-Tahure ligt, zijn nog diverse resten van de strijd in de Champagne te vinden, zoals deze overblijfselen van een Blockhaus, een Duitse bunker, links van de weg, net voor je vanaf Sommepy-Tahure het dorp binnenkomt. |
Enkele
kilometers ten noorden van Sommepy-Tahure, vlakbij de D320, staat het
Amerikaanse Blanc Mont monument. Het herdenkt de 70.000
Amerikaanse soldaten en ook de Franse soldaten die in de Eerste Wereldoorlog in de Champagne gevochten hebben. Het monument is in 1937 opgericht op de top van de Mont Blanc Heuvelrug op de plek van een voormalige Duitse observatie post. De 2e Ameri- kaanse Divisie heeft hier op 3 oktober 1918 zwaar gevochten en met succes de Duitse troepen uit hun stellingen verdreven. Bij deze actie zijn meer dan 6.000 Amerikaanse soldaten gesneuveld. Het monu- ment is ontworpen door de New Yorkse architect Arthur Loomis Harmon en is gemaakt van geelbruin kalksteen uit het departement Saône-et-Loire. De 20-meter-hoge toren kan beklommen worden en biedt uitzicht over het voormalige slagveld. Het monument is voorzien van ingemetselde stenen met opschriften en Amerikaanse symbolen. In de omgeving zijn nog restanten van het voormalige slagveld te zien. De foto op de bovenste rij links geeft een totaalbeeld van het monument. Net boven de voet van het monument is de Amerikaanse adelaar afgebeeld met daaronder het doel van het monument ingegraveerd: "Opgericht door de Verenigde Staten van Amerika om de prestaties van haar soldaten te herdenken en die van Frankrijk die in deze regio in de Wereldoorlog gevochten hebben." In de volgende foto op de eerste rij is dit detail uitgelicht. De twee foto's rechts laten opschriften zien gewijd aan de 2e en 36e Amerikaanse divisie en de plaatsen waar ze gevochten hebben, samen met een Amerikaans symbool. Zulke ingemetselde stenen zijn er ook voor de 42e en 93e divisie.Deze divisies waren verbonden aan Franse legereenheden. Op de onderste rij staan foto's van resten van loopgraven en van een overzicht over het slagveld. Hier vond op 15 december 1650 ook al een slag plaats, namelijk de Slag van Rethel. |
De Duitse begraafplaats in Saint-Étienne-à-Arnes is in 1915 ontstaan als voorlopige begraafplaats voor de doden van het Franse Champagne-offen- sief in dat jaar. Pas na de oorlog werd deze definitief ingericht. In 1926 ging het beheer over van de Franse staat naar de Duitse Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge. Nu is het de rustplaats voor 12.541 soldaten, waar- van 7.541 in individuele graven en 5.000 in een massagraf. De bijgaande foto's geven een impressie van de begraafplaats. Op de foto links zien we het massagraf met op de foto rechts uitgelicht de tekst op het monument van dit ossuarium, met o.a. de bijbeltekst "als de onbekenden en toch bekend; als stervenden en zie, we leven" (2 Korinthiërs 6:9). |
In Machault, nabij het centrum, staat het monument van de foto links. Het herdenkt, zoals de tekst ons vertelt, de 7e divisie in- fanterie, de infanterieregimenten nummer 102, 103 en 104 en het 26e van de veldartillerie en allen die jarenlang de aanvallen van de vijand doorstaan hebben. Het herdenkt speciaal de zware strijd van deze eenheden in deze streek in oktober 1918 die uiteindelijk tot de overwinning hebben geleid. Het is een hommage van de overlevende kameraden. Aldus de tekst op het monument, dat, zo lezen we ook, op 22 september 1974 ingewijd. |
In het veld achter de begraafplaats van Machault staat het monument van deze foto's. Macault werd bijna de gehele oorlog door Duitse troepen bezet en op deze plek hadden ze een begraafplaats ingericht. Naar ik aanneem was dit een be- graafplaats bij een lazaret (veldhospitaal) gezien het opschrift op het monument. Dit luidt namelijk: "Niemand heeft grotere liefde dan wie zijn leven laat voor zijn vrienden. Opgericht door Veldlazeret 8, 9e legerkorps en Reserve Veldlazeret 13, 5e Reservekorps". Het monument is een eerbetoon aan de verplegers die de gewonden verzorgden. Uiteindelijk lagen er meer dan 400 soldaten begraven. Na de oorlog werd de begraafplaats opgeheven en werden de stoffelijke resten overgebracht naar de begraafplaatsen van Saint-Étienne-à- Arnes (zie boven) en Mont-Saint-Remy. |
In
de velden, ongeveer 2 km ten zuidoosten van Semide (dep. Ardennes, ten
zuidoosten van Vouziers) op een terrein met de naam "les Valettes",
heeft net als in de buurt van Verdun (zie hier) een groot marinekanon gestaan. Een dergelijk kanon werd ook wel "Lange Max" genoemd, niet te verwarren met de Dikke Bertha, die geen kanon was maar een houwitser met een bereik van ruim 12 km; een Lange Max had een bereik van ongeveer 75 km. Het scheepskanon bij Semide was van het type 38 SK/L 45. Dit betekent dat het een kaliber van 38cm had, dat het een snelvuurkanon was (SK = Schnellade Kanone) en dat de lengte van de loop 45 keer de diameter was. Het kanon werd in mei 1916 op zijn plaats gezet en heeft er slechts tot maart 1917 gestaan. Waarom zo kort is niet bekend. Het kanon had als doel spoorwegknooppunten te beschie- ten in de Argonne, nabij Verdun en in de Champagne en zo de Franse logistiek daar te verstoren. Het is echter slechts drie keer gebruikt en wel op 10, 11 en 15 november 1916 voor beschietingen van de stations van Saint-Hilaire-au-Temple en Sainte-Menehould (dit laatste twee keer, waarbij ook op een cavaleriekwartier werd geschoten). Slechts bij de laatste be- schieting werden zeven personen gewond. In totaal werden er niet meer dan 25 granaten afgeschoten. Het platform waarop het kanon heeft gestaan (zie de foto's boven op de eerste rij ) bestond uit een halve cirkel met een diameter van 24 m van gewapend beton, waarop het kanon kon draaien. Eronder, onder de grond, bevonden zich diverse ruimtes voor de opslag van munitie en als onderkomens voor de soldaten. De hellingen waarlangs de munitie met karretjes op spoorrails naar boven werd gebracht zijn nog zichtbaar. De plek waar het kanon stond was ultrageheim en werd strikt verborgen gehouden. Ook de inwoners van Semide wisten niet wat er gebeurde, ze hadden geen toegang tot het terrein en konden de plek niet zien. Wel hebben ze gezien dat de kanonsloop werd aangevoerd. Via luchtverkenningen heeft het Franse leger het kanon wel ontdekt, maar voordat ze het konden gaan beschieten, was het alweer ontmanteld. Op de foto linksonder zien we een reconstructietekening van het kanon in Semide, terwijl we op de foto rechtsonder een dergelijk kanon elders in actie zien (beide foto's zijn ontleend aan de informatieborden ter plekke). |
Ongeveer
een kilometer ten zuidwesten van Sugny (dep. Ardennes), aan een
krijtpad met de fraaie naam Rue de Lion, markeert een standbeeld
van een Saksische leeuw de plek waar op het eind van WO1 ingangen van een Duitse medische hulppost waren. De medische post heeft gefunctioneerd van 9 oktober 1917 tot en met 3 oktober 1918. Toen in januari 1917 de Duitsers hun front in de omgeving gingen versterken, ontstond er ook behoefte aan een medische hulppost in de buurt. Deze werd uitgegraven in het kalk van een heuvelrug nabij Sugny. Zo ontstond een uitgebreid ondergronds complex met ziekenzalen en operatiekamers enz., dat goed beschermd was tegen bombardementen. Gewonden en zieken konden via een speciale spoorlijn naar de medische post worden gebracht. De medische zorg werd verleend door de 635e compagnie medische troepen, ondersteund door het 243e koninklijke reserveregiment van de Saksische infanterie, dat deel uitmaakte van de 9e Landweerdivisie.van het IIIe leger. Het betonnen standbeeld van de Saksische leeuw werd besteld op verzoek van de chirurg om er op de binnenplaats tussen de barakken te plaatsen en werd gemaakt door de 635e compagnie, zoals een opschrift op de sokkel vermeldt. Verder is op de sokkel de naam van de medische post te lezen: Königstein. Vaag zijn er nog reliëfs te zien, onder meer van een wapen. Op de foto's kunnen we het standbeeld van de leeuw zien en enkele ingestorte ingangen van de medische post. |
Monument op de de Duitse begraafplaats in Monthois voor de gesneuvelden van het 26e reservekorps. Op deze begraaf- plaats liggen de stoffelijke overschotten van 3339 soldaten be- graven, waarvan van 1910 in het ossuarium dat zich achter het monument bevindt. |
Op 10 maart 1915 krijgt de 21e compagnie van het 336e infanterieregiment nabij Souain opdracht de loopgraven te verlaten en de Duitse posities tegenover hen aan te vallen. Vermoeid van twee maanden strijd en nu weer een dagenlang verblijf in de loopgraven weigeren de soldaten. Voor hen ligt een nie- mandsland bezaaid met lijken. Ze zullen bovendien direct in Duits mitrailleurvuur terecht komen en ook is de ondersteunende Franse artillerie verkeerd afgesteld: de granaten treffen niet de Duitse loopgraven maar vallen direct vóór en in de Franse loopgraven. Een aanval zal een zekere dood betekenen. Gene- raal Réveilhac, die de aanval had bevolen, eist sancties. 18 solsoldaten, gekozen uit de jongsten, en zes korporaals moeten hiertoe als voorbeeld genomen worden. Op 16 maart komen ze voor de krijgsraad, waarbij ze bovenstaande feiten voor hun weigeren aanvoeren. De rechtbank ontslaat de 18 soldaten van rechtsvervolging, omdat ze willekeurig gekozen zijn, en twee korporaals, omdat ze mogelijk het bevel niet gehoord hadden. De andere vier korporaals krijgen de doodstraf en worden een dag later geëxecu- teerd, volgens gebruik door hun eigen kameraden en in aanwezigheid van hun regiment. Twee uur daar- na arriveert het bericht dat hun gratieverzoek is toegewezen en dat de doodstraf in dwangarbeid is om- gezet. Direct na de oorlog begint de weduwe van één van de korporaals met steun Liga van de Mensen- rechten, een strijd voor rehabilitatie van de vier korporaals. De strijd zal jaren duren maar krijgt steeds meer steun. Pas op 3 maart 1934 adviseert een speciaal militair gerechtshof in Parijs tot rehabilitatie. Op 1 december 2007 is in Suippes, bij de mairie, op initiatief van de gemeente, ter nagedachtenis aan de vier "korporaals van Souain" een monument geplaatst (zie foto's). Het proces had destijd in de mairie van Suippes plaatsgevonden. Het monument staat tegen een muur van het nabijgelegen wachtgebouw, waar de korporaals waren opgesloten. Het is gemaakt door de beeldhouwer Denis Mellinger dit Mel- den, die zich heeft laten inspireren door een tekening van Jacqueline Laisné. |
Ten zuidwesten van Suippes aan de D977 bevindt zich de Nécropole Nationale "Ferme de Suippes". In feite gaat het om twee begraafplaatsen: één voor gevallenen van de Eerste en één voor gevallenen van de Tweede Wereldoorlog. Op de eerste zijn 9361 soldaten begraven, namelijk 7425 Franse (waarvan 528 in twee ossuaria), 3 Russische en éen Belgi- sche. De begraafplaats ontstond tussen 1932 en 1935 toen hier soldaten herbegraven werden die elders langs het Cham- pagnefront hun rustplaats hadden. In 1964 werden er tevens soldaten afkomstig van de gemeentelijke begraafplaats van Épernay bijgezet. |
In Saint-Jean-sur-Tourbe, een dorp aan de D66, ligt achter de kerk een Nécropole Nationale met dezelfde naam. De begraafplaats is in 1922 ingericht door de overplaatsing van in WO1 gesneuvelde sol- daten, die elders in de omgeving bijgezet waren, naar deze plaats. Er liggen 2222 Franse soldaten begraven. |
Een
bijzondere militaire begraafplaats is die van Laval-sur-Tourbe. Zoals
de foto's laten zien is het geen begraafplaats met lange rijen kruizen, netjes naast- en achterelkaar gerangschikt, maar een klein terrein met individuele verspreid liggende graven. De be- graafplaats ligt een eindje ten noorden van het dorp verscholen in het bos. Tijdens WO1 werden gesneuvelde soldaten gewoonlijk begraven waar ze gesneuveld waren of op bestaande begraafplaatsen in de buurt. Na de oorlog werden ze meestal herbegraven in hun plaats van herkomst of op speciale militaire begraafplaatsen. De begraafplaats nabij Laval-sur Tourbe op deze foto's was oor- spronkelijk een tijdelijke begraafplaats en de meeste hier begraven militairen zijn na de oorlog elders herbegraven. Achttien families vonden echter dat hun doden beter op deze rustig gelegen plek konden blijven. In 1924 kregen ze het terrein in bezit en in 1929 heb- ben ze de begraafplaats overgedragen aan Souvenir Français, die deze sindsdien beheert. De begraafplaats werd door de organisatie op 8 mei 1933 officieel ingewijd, samen met een nieuw kruisbeeld (foto links). Ook is in 1933 de herdenkingsstèle naar de begraaf- plaats overgebracht (links op de foto middenboven). Deze stond sinds 1920 in het verwoeste dorp Mesnil-les-Hurlus en herdenkt sergeant Daniel Scheurer en zijn kameraden van het 170e infanterieregiment. Vanaf 1933 werd het onderhoud feitelijk gedaan door de familie en de inwoners van Laval. Sinds 1984 heeft Souvenir Français het beheer weer overgenomen. Er worden nog af en toe soldaten herbegraven en momenteel zijn er 40 graven. |
De
militaire begraafplaats "Le Pont du Marson" in de gemeente
Minaucourt-le-Mesnil-lès-Hurlus (dep. Marne) en niet ver van Main de Massiges is in 1915 ontstaan. Er liggen 21.319 militairen be- graven, waarvan 12.223 in zes ossuaria. Naast Franse gevallenen liggen er 25 Tsjechen en 2 Serven begraven en verder een Franse soldaat uit de Tweede Wereldoorlog. Ze zijn hier veelal na de oorlog naartoe gebracht vanaf begraafplaatsen in de omgeving. De begraafplaats is in 1922-1923 definitief ingericht en tussen 1926 en 1929 verder aangepast en in 1996-1997 gerenoveerd. Het is qua groot- te de vierde begraafplaats uit WO1 in Frankrijk. Tijdens de eerste inrichting van deze begraafplaats vanaf 1915 werd er in de streek regelmatig gevochten. Hierdoor ligt onder de kruizen vaak meer dan één soldaat begraven en ook zijn de gegevens om wie het gaat vaak verloren gegaan. De foto middenboven toont het monument bij de ingang van de begraafplaats. De stèle maakte vroe- ger deel uit van de oorspronkelijke toegangspoort. Op de foto's rechtsboven en rechtsonder zijn naast individuele graven ook de ossuaria te zien. De stèle rechts op de foto rechtsonder is het herdenkings- monument en de stenen waaruit dit gemaakt is zijn afkomstig uit de ruines van de kerk van het nabij- gelegen Massiges. |
Waar
de Champagne overgaat in de Argonnen ligt de Main des Massiges, de hand
van Massiges. De heuvel heeft op een landkaart de vorm van een linkerhand. In de Eerste Wereldoorlog vormde het een belangrijk strategisch punt vanwege zijn uitzicht. Het werd daarom door de Duitsers in september 1914 bezet, nadat ze de Slag bij de Marne verloren hadden en zich gingen ingraven. Ondanks een groot offensief in 1915 door de Fransen om de heuvel in handen te krijgen en ondanks vele gevechten daarna, lukte het de Fransen slechts de heuvel gedeeltelijk te veroveren. Pas in 1918 kwam de Main des Massiges definitief in Franse handen. Aanvankelijk werd het gevechts- terrein na de oorlog vrijwel vergeten, maar in 2008 is er een vereniging opgericht om de plek op te graven en als openluchtmuseum in te richten. De opgravingen gaan tot vandaag de dag door en worden met archeologische precisie verricht. Hierdoor is er een uniek monu- ment ontstaan dat een bijzonder goed inzicht geeft, hoe een loopgravenstelsel er in WO1 uitzag. Tijdens de reconstructiewerkzaamhe- den werden en worden er nog steeds lichamen van gesneuvelde Franse en Duitse soldaten gevonden. Ook zijn er veel gebruiksvoor werpen gevonden uit het dagelijkse leven van de soldaten, evenals geweren en granaatscherven. Een aantal van deze voorwerpen is in de herstelde loopgraven geplaatst om een reëel beeld van het dagelijkse leven van de soldaten te geven. Voor een toelichting op de foto's zie het eind van de fotoserie. |
||
|
||
Op
de de foto helemaal linksboven naast de tekst zien we een monument en
een aantal brokstukken van gebouwen uit de omgeving die naast de
parkeerplaats gezet zijn. Vanaf deze plek boven aan de achterkant van het loopgravenstelsel hebben we een weids uitzicht over de omgeving (foto's 2e rij oftewel de eerste rij onder de tekst). Op de foto 3e rij foto's links kijken we bovenin een loopgraaf. De twee foto's ernaast laten uitkijkposten in een loopgraaf zien. Vanuit zo'n post had de soldaat uitzicht over het slagveld en kon vandaar ook op de vijand schieten. Op de volgende rij bevinden we ons in de loopgraven. Bij deze stelling zijn de loopgraven uitgegraven in kalksteen. De wanden zijn versterkt met golfijzeren platen, zandzakken en hout, hoewel dit bij deze loopgraven vaak niet nodig was, omdat kalksteen van zichzelf al stevig is. In de wanden van de loopgraven zijn steunpunten, rustbanken en andere uitsparingen gemaakt. Ook zijn er toegangen tot schuilplekken en ondergrondse verblijven. Dat is beter te zien op de laatste twee rijen foto's die ook een kijkje geven in de ondergrondse verblijven zelf. Hier stonden vaak tafels en stoelen en soms ook bedden (in ieder geval was dat hier het geval, zoals we zien). Om het beeld realistischer te maken hebben de opgravers voorwerpen die ze gevonden hebben soms op hun plek teruggeplaatst, zoals flessen en een kachel en meubilair. Helemaal rechtsonder zien we een Duitse uitkijkpost. Deze is typisch Duits want versterkt met beton en netjes afgewerkt. De Duitse loopgraven waren vaak veel beter en steviger dan de Franse en Britse en vaak met beton versterkt, zoals we ook elders op deze webpagina's kunnen zien. |
Op weg naar de loopgraven van de Main des Massiges passeerden de soldaten een Mariabeeld. Later werd dit op de nabijgelegen provisorische militaire begraafplaats gezet. De soldaten kwamen er om te bidden, voor- dat ze naar het krijgsterrein gingen. Het beeld werd tijdens de oorlog door granaatsplinters en geweerkogels onder de linker borst beschadigd. In de zo ontstane gaten vestigde zich een bijenvolk en daarom kreeg de Madon- na de naam "Maagd met de Bijen" (Vierge aux Abeilles). Vandaag de dag staat het mariabeeld weer op zijn oorspronkelijke plaats: Op de T-kruising waar je vanaf Massiges linksaf slaat op weg naar de loopgraven. Het her- denkt nu de doden die hier in de strijd gevallen zijn. |
–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–
5) Tweede Slag aan de Marne
In de zomer van 1918 vond ten westen van Reims de Tweede Slag aan de Marne plaats. Deze begon op 27 mei met een Duits offensief en zou tot 6 augustus duren. Het bleek een keerpunt in de Eerste Wereldoorlog te zijn. De Duitse aanval, die zich vanaf de Chemin des Dames inzette had aanvankelijk succes en de geallieerden werden teruggedrongen tot op 70 km van Parijs. Na tien dagen stokte de Duit- se aanval echter. Op 15 juli zette het Duitse leger een nieuwe aanval in (en sommigen laten de Tweede Slag aan de Marne hier beginnen) maar deze werd al na twee dagen gestopt. Op 18 juli gingen de geallieerden over tot de tegenaanval met onder meer tanks. Hoewel deze slag op 6 augustus als beëindigd zou worden beschouwd, was het front nu in beweging gekomen en dit zou zo blijven. Vanaf de geallieer- de tegenaanval werden de Duitsers geleidelijk teruggedrongen, eerst in de Marnevallei dan ook elders tot de wapenstilstand van 11 no- vember 1918. |
Op de Butte de Chalmont in de gemeente Oulchy-le-Château staat het
"Nationale Monument voor de Tweede Overwinning aan de Marne". Het bestaat uit een beeld van een 5 meter hoge vrouwenfiguur op de voorgrond met op de achtergrond bovenop de heuvel een 8 meter hoge beelden- groep. Links en rechts aan de langslopende weg staan twee grote stenen blokken met tekst (zie foto's boven). Het monument is van de hand van de beeldhouwer Paul Landowski, een Fransman van Poolse afkomst die tijdens WO1 zelf ook in het Franse leger heeft gediend. De vrouwenfi- guur staat voor Frankrijk. Ze draagt slechts een verdedigingswapen, een schild, met hierop afgebeeld Liberté, Égalité en Fraternité. Vier korte trap- pen, die staan voor vier oorlogsjaren, verbinden de vrouwenfiguur met de beeldengroep Deze laatste bestaat uit acht personen: zeven soldaten in uniform van verschillende eenheden staan rondom een naakte jongeman: De Fantômes (geesten). Ze houden de ogen gesloten, zoekend naar hun omgekomen en verdwenen kameraden. De twee beeldengroepen zijn gemaakt van rood graniet en staan 250 meter van elkaar.Een tekst op de stenen links en rechts geeft een summiere beschrijving van de slag en een opsomming van de eenheden die deelnamen. Er staat tevens dat de Butte de Chalmont op 25-26 juli veroverd werd. In november 1919 krijgt Landowski de opdracht voor een model voor een herdenkingsmonument, dat hij eerst de naam "Les Morts" (De Doden) geeft. In 1923 krijgt het een eremedaille op de Salon des Artistes Français in Parijs. Er wordt een plaats voor het monument gezocht en - mede op advies van oudstrijders - wordt er gekozen voor de Butte de Chalmont, omdat juist hier het verzet van de Duitsers wordt gebroken. Landowski krijgt dan in 1926 de officiĕle opdracht het monument uit te voeren. Op 21 juli 1935 word het door de Franse president Albert Lebrun ingewijd. |
Na
het mislukte Duitse offensief vanaf eind mei 1918 en vervolgens opnieuw
op 15 juli, gingen de geallieerden op 18 juli in de tegenaanval (zie de
inleiding bij deze sectie 3). Deze tegenaanval werd door de Franse troepen onder generaal Mangin ingezet ten noorden van Villers-Cotterêts vanuit het Woud van Retz. Om een goed overzicht over het slagveld te hebben bouwde de genie daar een 30 meter hoge toren die boven de bomen uitstak. Vanhieruit leidde Mangin de aanval. Bij een storm in oktober 1924 werd de toren zwaar beschadigd en de restanten werden afgevoerd. Op de plek waar deze stond, is op 14 november 1926 een gedenksteen geplaatst (foto links). In 1941, tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd de inscriptie op de steen door de Duitsers beschadigd, maar deze is na WO2 weer hersteld. Je komt bij de gedenksteen door tegenover het monument "Passant-arrête-toi" aan de D81de zandweg in te slaan. In 2017 is een tiental meters vanaf de plaats van de vroe- gere toren een nieuwe toren neergezet. Deze is officieel op 18 juli 2018 ingewijd, dus exact honderd jaar na het offensief van Mangin. De foto in het midden laat het uitzicht zien vanaf de voet van deze nieuwe toren over het voormalige gevechtsterrein. Wanneer je vanaf de D81 de zandweg naar de toren volgt, passeer je ongeveer halverwege een gedenksteen voor Henri de Chasseval (foto rechts). De Chasseval was luitenant bij het 11e regiment dragonders en is op deze plek op 12 juni 1918 gesneuveld. Hij was toen 25 jaar oud. |
Ten oosten van Villers-Cotterêts ligt het dorp Longpont, waar zich een grote abdij bevindt. In de Franse Revolutie werd de abdjkerk deels af- gebroken. In 1916 werd de ruïne (foto links) door een theatergroep van het Franse leger gebruikt om de soldaten ontspanning te geven. In juni en juli 1918 lag Longpont in de frontlijn en werd er zwaar gevochten. In de muren van de kerk zijn de kogelgaten nog te zien (foto rechts). |
|
Op de gemeentelijke begraafplaats naast de kerk in Coeuvres- et-Valsery bevinden zich de graven van vijf Schotse militairen, die in de Tweede Slag aan de Marne omgekomen zijn. (foto links) Ze zijn allen gesneuveld op 21-7-1918 bij de bevrijding van het dorp. Er schuin tegenover bevindt zich het nogal verwaarloosde graf van twee omgekomen Franse soldaten (foto rechts). De namen zijn onleesbaar, maar voor zover ik heb kunnen nagaan gaat het om de broers Louis Alfred en Ernest Durand. Louis Alfred (ge- boren in 1894 in Vassens (Aisne) is overleden op 29 mei 1915 bij Hersin Coupigny (Pas-de-Calais) en Ernest op 13 septem- ber 1917 (verdere gegevens onbekend). |
Komend vanuit Coeuvres-et-Valsery over de D17 passeer je bij de afslag naar Saint-Pierre-Aigle een monument voor het Franse 418e infanterieregiment. Het herdenkt dat dit dorp door het regiment na zware strijd tussen 28 juni en 2 juli her- overd werd, zoals de plaquette op het monument ons vertelt. |
Ten noordoosten van Chaudun bij een zijweg van de D172 staat het Monument van de Overwinning in 1918, ook wel het Monument van 18 juli 1918 genoemd. Om de doodge- lopen aanval van mei en juni in deze streek weer op gang te brengen zetten het Duitse leger op 15 juli 1918 een nieuwe aanval in. Deze werd echter na twee dagen al gestopt en op 18 juli zetten de geallieerden de tegenaanval in. Deze bleek het slothoofdstuk van de Eerste Wereldoorlog in te leiden. Het monument gedenkt dit en vermeldt de namen van alle eenheden, Franse zowel als niet-Franse, die aan het offen- sief van 18 juli meegedaan hebben. Het monument is op 20 juli 1930 in aanwezigheid van maarschalk Pétain ingewijd. Het is een werk van Paul Moreau-Vauthier, geassisteerd door archtiect Bouldoire. Eerst stond het aan de RN2, een eindje verderop, maar het is in 2017 opgeknapt en op zijn huidige plaats neergezet, die beter toegankelijk is. |
Louis Jaurès, geboren 27 augustus 1989, was de zoon van de Franse socialistische politicus Jean Jaurès, die op 31 juli 1914 vermoord werd. Eind 1915, nog maar 17 jaar oud, gaat Louis vrijwillig in het Franse leger. In mei en juni 1918 neemt hij als soldaat bij het 10e bataljon jagers te voet deel aan acties op het plateau van Chaudun om de Duitse aanval te stoppen. Hij raakt daarbij op 3 juni gewond en overlijdt enige uren later in Penant. Ter herinnering aan Louis Jaurès is in een plantsoen aan de noordkant van Chaudun op de hoek van de D172 en de D173 een borstbeeld van hem geplaatst. (foto links) Bij deze gevechten werden op 31 mei voor het eerst lichte tanks van het type Renault FT ingezet. Ze waren onderge- bracht in het 501e regiment gevechtstanks. Een plaquette op de hoek van het huis tegenover het plantsoen herdenkt dit feit. (foto rechts) |
Nabij Buzancy, waar de D1240 op de D1 uitkomt staat het Monument van de 1e Amerikaanse Divisie. Het herdenkt de inzet ervan bij de gealliëerde tegen- aanval van 18 juli. Hierbij drong de divisie 11 km de Duitse linies binnen tot aan Buzancy en Berzy-le-Sec. Uitgeput werd de eenheid in de nacht van 22 op 23 juli afgelost door de 15e Schotse divisie. Bij de aan- val verloren de Amerikanen 2213 man aan doden en 6347 aan gewonden. Plaquettes op het monument, dat in 1919 werd geplaatst, gedenken dit feit en ge- ven de namen van de gesneuvelden. Alle monumen- ten voor de 1e Amerikaanse Divisie hebben ditzelfde ontwerp en ze staan ook allemaal in Frankrijk. |
Ten zuidwesten van Villemontoire waar de D804 op de D1280 uitkomt staat een monument voor het Franse 67e infanterieregi- ment. Het herinnert aan de inname van het dorp door deze leger- eenheid op 25 juli 1918. Om precies te zijn werd dit door het 2e bataljon van het 67e RI gedaan. Het monument werd op 21 september 1938 ingewijd. Op 1 no- vember 1940 werd het door de Duitsers vernield. Na de Tweede Wereldoorlog werd het weer hersteld en aan de voet werd een plaquette geplaatst die van de vernieling melding maakt. Het mo- nument zelf toont een reliëf van soldaten in de aanval. Eronder staat een beschrijving van de de inname van Villemontoire. Links en rechts worden de belangrijkste wapenfeiten in het bestaan van het 67e RI genoemd. |
Ten zuidwesten van Villemontoire
en wel ten zuiden van de D804 tegenover het monument voor het Franse
67e infanterieregiment (zie boven) ligt het La Raperie British
Cemetery. Hier zijn 612 soldaten begraven van de 15e (Schotse) divisie en van de 34e divisie die tussen 23 juli en 2 augustus 1918 in deze streek gevallen zijn. De begraafplaats is na de wapenstilstand tot stand gekomen door hierheen de lichamen over te brengen van soldaten die elders in de omgeving begraven waren. Ruim honderd van de stoffelijke overschotten zijn niet geïdentificeerd. |
Aan de D83 in de
gemeente Parcy-et-Tigny ligt een Duitse begraafplaats met dezelfde
naam. De begraafplaats is in 1921 ingericht om er de stof- felijke resten van Duitse soldaten van 150 individuele graven en kleine begraafplaatsen in de omgeving samen te brengen. In 1923 en 1925 is de begraafplaats verder uitgebreid. In totaal zijn er 4256 soldaten begraven. Hiervan liggen er 2132 in individuele graven voorzien van zwarte metalen kruizen (waarvan 70 lichamen niet geïdentificeerd zijn). 2124 soldaten liggen in twee massagraven bij het monument dat we op de foto linksboven op de achtergrond zien (zie ook foto rechtsboven). Van hen zijn er 1712 onbekend gebleven. Het merendeel van de soldaten is in 1918 gesneuveld tussen het begin van het grote Duitse offensief op 21 maart en het eind van de oorlog. Enkele zijn omgekomen in het begin van de oorlog in 1914, in februari 1915 en bij de gevechten op de Chemin des Dames in 1917. Ook zijn er enkele overleden krijgsgevangenen begraven. Van drie solda- ten is de overlijdensdatum onbekend. Het monument achter op de begraafplaats heeft het eenvoudige opschrift "1914 Hier rusten Duitse soldaten 1918", zowel in het Duits als in het Frans. |
Niet ver ten noorden van de Butte de Chalmont, in Grand-Rozoy, staat een monument voor twee omgekomen Franse vliegeniers: Vlieger korporaal Charles Ernest Adolphe Cabouillet en waarne- mer luitenant Albert Henri Emille Rapilly (foto links). Hun vliegtuig stortte op 29 juli 1918 een kilometer verderop in het veld neer. Ook de jongste zoon Quentin van de voormalige Amerikaanse president Theodore Roosevelt was vlieger. Hij diende vrijwillig in het Amerikaanse leger bij de luchtmacht. Op 14 juli 1918 wordt hij in een luchtgevecht geraakt en stort met zijn vliegtuig neer bij Chamery. Hij wordt er door de Duitsers met militaire eer begra- ven. Ter nagedachtenis aan Quentin en om de bevolking te bedan- ken voor het onderhouden van het graf, laat de familie in Chamery een fontein plaatsen (foto rechts). In 1955 is Quentins lichaam naar de Amerikaanse begraafplaats van Omaha Beach in Nor- mandiĕ overgebracht, waar hij naast zijn oudere broer Theodore jr ligt die daar in juli 1944 overleden is. |
Het
Oise Aisne American Cemetery in Seringes-et-Nesles ten oosten van Fère-en-Tardenois aan de D2 is na de
begraafplaats bij Romagne-sous-Monfaucon (zie de pagina Argonne en omgeving ) de grootste Amerikaanse begraafplaats voor de Eerste Wereldoorlog in Europa. Op deze begraafplaats liggen voornamelijk soldaten begraven die in deze omgeving gesneuveld zijn of ten noorden van de Aisne, in totaal 6012 soldaten, waarvan 597 niet geïdentificeerd. Later zijn er ook lichamen van soldaten die elders begraven waren hierheen overgebracht. De namen van 241 soldaten die nooit teruggevonden zijn staan op de muren van de kapel vermeld (enkele van hen zijn later alsnog teruggevonden; hun naam is aangegeven met een bronzen rosette). De begraafplaats werd al op 2 augustus 1918, dus nog tijdens de oorlog, als tijdelijke begraafplaats ingericht. In 1921 bepaalde het Amerikaanse Congres dat de begraafplaats per- manent zou zijn. Op de foto linksboven zien we het dienstengebouw en de parkeerplaats aan de zuidkant van de D2. De begraafplaats zelf ligt aan de noordkant. De foto middenboven laat het toegangshek zien. Vandaar loopt een brede laan met links en rechts de grafvelden naar een reusachtig monument (foto's midden rechts en hier links). In het midden van de halve dirkel die door het monument omsloten wordt be- vindt zich een tombe. Rechts in het monument is de kapel en links een klein museum. De overige foto's geven een impressie van de ver- derdere inrichting van deze 14,8 ha grote begraafplaats. |
Aan de D3 van Fère-en-Tardenois naar Le Charmel, vlak voordat de weg de A4 kruist, staat het Monument voor de 42e Amerikaanse divisie, de Rainbow Division. Het is één van de indrukwekkendste monumenten van het Westfront: Een soldaat die zijn gedode kameraad wegdraagt (foto links). Het is een schepping van de Londense kunstenaar John Butler. Op de achtergrond ligt de ruïne van de boerderij La Croix Rouge. Op deze plek is op 25 en 26 juli 1918 zwaar gevochten. Doel van de Amerikanen was de boerderij in te nemen waar de Duitsers zich verschanst hadden. Bij de gevechten leden de Amerikanen zware verliezen maar uiteindelijk slaagden ze in hun opzet maar wel ten koste van 1410 doden en 5049 gewonden aan hun zijde. In totaal verloor de 42 Amerikaanse divisie 14.683 doden tijdens WO1. Het monument kwam tot stand door een gift van de zoon van sergeant William Johnson Frazier, die hier gewond raakte. Het monument werd op 12 november 2011 ingehuldigd. Op 28 augustus 2017 is voor het Union Station in Montgomery in Alabama in de VS een kopie van het monument geplaatst, omdat op de dag af honderd jaar daarvoor vanaf dit station het 167e regiment infanterie van de Rainbow Division naar Frankrijk vertrok. Op 28 augustus 2018, honderd jaar na de gevechten rond de boerderij is ter herdenking bij de ruïne een amberboom geplaatst als hommage aan de Rainbow Division.(foto rechts). |
Ten noorden van Ronchères aan de weg naar Cierges staat een monument dat de verovering van het Bois de Grimpettes op 29- 31 juli 1918 door Amerikaanse troepen herdenkt. Het staat daar waar de soldaten zich voor de aanval verzamelden, nadat ze op 28 juli Ronchères veroverd hadden. Het monument vermeldt de eenheden die aan de gevechten deelnamen (foto rechts). Bij de verovering van het bos en de voorgaande gevechten tussen 27 en 31 juli vielen bij de Amerikanen ongeveer 1400 doden. Het monument op de foto links, dat bestaat uit een smeedijzeren con- structie van drie soldaten die een vredesduif loslaten, herdenkt ze. |
Een kleine kilometer ten oosten van Chambrecy aan de noordkant van de D980 ligt de Chambrecy British Cemetery. De begraafplaats is di- rect na de Wapenstilstand aangelegd door hierheen de lichamen van gesneuvelde soldaten van omliggende begraafplaatsen te brengen. Er liggen 436 doden, waarvan 245 geïdentificeerd en 191 niet geïdentifi- ceerd. Eén soldaat is Indiër, de overige zijn voor zover bekend Britten. De meeesten zijn gesneuveld in de periode juli-augustus 1918 en be- hoorden tot de 19e (West) divisie en de 51e divisie (Hooglanders). Verder liggen er soldaten van de 9e divisie, die in de periode mei-juni gevallen zijn. De begraafplaats heeft een oppervlakte van 1.579 m2. Er staat een speciaal gedenkteken voor een soldaat die op Franse be- graafplaats bij het Courlandon hospitaal begraven was, maar later niet is teruggevonden. |
|
–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–
6) Vouziers en Roland Garros
Op de gemeentelijke
begraafplaats in Vouziers bevinden zich twee secties met militaire
graven: een Franse en een Russische. De foto linksboven geeft
een overzicht van de Franse sectie met 74 graven. De bekendste militair die hier begraven ligt is wel Roland Garros, voor wie er ook een speciaal grafmonument is opgericht (foto middenboven). Roland Garros (1888-1918) had voor de oorlog al eem reputatie opgebouwd als vliegenier, o.a. door het vestigen van een wereldhoogterecod, door als eerst non-stop over de Middellandse Zee te vliegen en door over de Vesuvius te vliegen. Bij het uitbreken van WO1 meldde hij zich aan als vrijwilliger en werd ook daar piloot. Op 18 april 1915 werd Garros bij een noodlanding aan de Duitse zijde van het front krijgsgevangen gemaakt. Hij probeerde diverse keren te ontsnappen en dit lukt begin 1918. Terug in Frank- rijk werd hij opnieuw militair piloot maar werd op 5 oktober 1918 bij een luchtgevecht neergehaald en kwam om, in de velden nabij Saint-Morel, iets ten zuiden van Vouziers, vijf weken voor het einde van de oorlog. Op de plek waar Roland terechtkwam staat nu een monument (foto rechtsboven). |
||
Op de gemeentelijke
begraafplaats in Vouziers bij de muur achter de Franse sectie met militaire graven is een massagraf met de stof- felijke resten van gesneuvelde soldaten van het 3e, 5e en 10e regi- ment kurassiers. (foto uiterst links). Ernaast ligt ook het graf van de Britse soldaat Ernest Woodley van het Royal Berkshire Regiment, die op 9 augustus 1918 gevallen is. (foto's links) |
De sectie met Russische militaire graven op de gemeentelijke begraafplaats in Vouziers bevat 73 graven. Tegenover het monument voor Roland Garros op de Franse sectie staat op het Russische deel een gelijk monu- ment om de Russen te herdenken.. |
Achter de gemeentelijke begraafplaats in Vouziers ligt een Duitse militaire begraafplaats voor 4860 Duitse militairen. Deze werd na WO1 door de Fransen aangelegd. De lichamen van Duitse solda- ten die elders in de omgeving begraven waren werden hierheen ge- bracht. Het ging om gesneuvelden uit de hele oorlogsperiode en soldaten die in een lazaret aan hun verwondingen waren overleden. Ook liggen er Duitse krijgsgevangenen die na de oorlog zijn ge- storven. Een deel van de overledenen ligt in een massagraf. Het beheer van de begraafplaats werd in 1927 door de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge e.V. overgenomen. Sindsdien zijn er diverse reconstructies en restauraties van de begraafplaats ge- weest. In 1976 zijn alle grafstenen door de huidige vervangen. Langs de muur rond de begraafplaats staan een aantal oorspron- kelijke grafstenen. |
In Vouziers, in een parkje aan de Place Carnot, staat een standbeeld voor de dichter Paul Drouot. Hij werd in 1886 in Vouziers geboren, maar woonde later in Parijs. Bij het uitbreken van de oorlog wordt Drouot gemobiliseerd. Hij is op 9 juni 1915 bij Aix Noulette (Pas de Calais) gesneu- veld. In 19139 werd het monument voor hem geplaatst. Een tekst op het monument vertelt ons dat hij een maand voor zijn dood, op 8 mei 1915, zijn vermiste commandant is geen zoeken en deze, hoewel dodelijk gewond, onder hevig vuur naar de eigen linies terug heeft gebracht. |
–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–
7) Verdwenen dorpen
Net als elders langs het Westfront zijn ook in de
Champagne een aantal dorpen in het oorlogsgeweld verdwenen en nooit
meer opgebouwd. Vijf liggen
op het terrein van wat nu het militaire kamp van Suippes is. Hierdoor zijn
deze plaatsen niet te bezoeken. Slechts eens per jaar organiseren
de militaire
autoriteiten een rondleiding over het terrein. Om de verdwenen dorpen
op het terrein van het kamp van Suippes niet te doen vergeten, zijn hun
namen in
1950 aan de namen van dorpen in de omgeving toegevoegd. De resten van
de andere twee verdwenen dorpen, Nauroy en Moronvillers, ten oosten van
Reims, zijn wel vrij toegankelijk. In deze sectie staan foto's van
overblijfselen van deze dorpen te zien en van monumenten die de
verdwenen dorpen
herdenken.
Rechts van de ingang van de militaire begraafplaats "Ferme de Suippes" ten zuidwesten van Suippes maar buiten het terrein van de begraafplaats staat een monument voor de verdwenen dorpen die nu op het terrrein van het militaire kamp van Suippes liggen, namelijk Tahure, Mesnil-lès- Hurlus, Perthes-lès-Hurlus, Ripont en Hurlus. Op de sokkel van het monument zijn de plattegronden van de dorpen afgebeeld. De namen van deze dorpen zijn sinds 1950 toegevoegd aan de namen van dorpen in de omgeving. Het monument is opgericht door de Touring Club de de France. |
In Sommepy-Tahure (dat zelf
sinds 1950 in zijn naam het verdwe- nen dorp Tahure herdenkt) liggen op het talud waarop de kerk ge- bouwd is enkele resten van verdwenen dorpen uit de omgeving. De resten zijn hier naartoe gebracht, omdat de dorpen in het gebied van het huidige militaire kamp van Suippes lagen, dat normalerwijze niet voor bezoekers toegankelijk is. De foto's middenboven en rechts- boven laten resten van Mèsnil-lès-Hurlus zien en het bijbehorende informatiebord; links hetzelfde voor Tahure. Op de foto linksboven zien we originele grafstenen van de militaire begraafplaats van Som- mepy-Tahure aan de D20 ten zuid- westen van Sommepy-Tahure ligt (dus niet in het militaire kamp). Deze kruizen zijn beschikbaar gekomen, nadat de begraafplaats in 2019-2020 geheel gerenoveerd is en er nieuwe kruizen geplaatst zijn. |
|
Op een open plek in het bos op het terrein waar ooit Nauroy lag staat sinds 1921 een bijzonder gedenkteken, de Splittermann op zijn Duits of in het Frans l'homme d'éclats, wat je kunt vertalen met zoiets als de granaatscherfman, Het gedenkt de Franse en Duitse offers van de Eerste Wereldoorlog, maar is ook een monument (Mahnmal) voor de Frans-Duitse vriendschap in een vreedzaam Europa. Sta je vóór het monument dan zie je een Franse poilu op je afkomen (foto rechts). Bekijk je de figuur van opzij, dan zie je een Duitse soldaat die uit de loopgraaf springt (foto links). De fi- guur is opgebouwd uit metalen platen die aan granaatsplinters doen denken. De structuur die de platen bijeenhoudt herinnert aan een menselijk skelet. Het werk is van de hand van de Duitse kunstenaar Reiner F. Schulz |
Bij de ingang aan de zuidzijde van het verdwenen dorp Nauroy bevinden zich de cenotafen van twee omgekomen vliegeniers: de Cénotaphes des Aviateurs. Ze zijn een eerbewijs aan Jacques Decazes de Glucksberg en François Lefebvre die op 15 maart 1916 bij een luchtgevecht in de buurt van Nauroy met hun vliegtuig zijn neergestort en daarbij omlwamen. Na de oorlog zijn de vliegeniers door hun familie elders begraven. Op 20 mei 2017 is op de huidige plek in aanwezigheid van nabestaanden van de vlie- geniers een graftombe ingewijd die gelijk is aan die welke destijds door de Duitsers was gemaakt. |
–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–
Links naar mijn andere foto's van de Eerste Wereldoorlog: Het
Westfront1857 en 1965 Het Oostfront Het
Oostenrijks-Italiaanse Front |
terug naar de inleiding
terug naar de homepage