De effectiviteit van geweldloze bewegingen
Henk bij de Weg
Buiten de niet zo grote groep van voorstanders van het gebruik van geweldloze
methoden tegen politieke onderdrukking gaan veel mensen ervan uit dat geweldloos
verzet in wezen een krachteloos middel is en dat als het er werkelijk op aan
komt alleen geweld, of anders politieke en economische druk van buiten zoals
boycots, in staat is een autocratisch of totalitair regime te breken. Dit is zo
ondanks de successen waarop geweldloze bewegingen de laatste 100 jaar kunnen
bogen. Vooral politici hechten weinig geloof aan de mogelijkheid van
democratische veranderingen met geweldloze middelen. Zo zagen we in 1999 dat de
NAVO de voorkeur gaf aan een open oorlog tegen Servië, inclusief bombardementen
op onder meer Belgrado, boven steun aan de geweldloze verzetsbeweging Otpor.
Maar is geweldloos verzet werkelijk zo ineffectief? Want het was wel het
geweldloze verzet geleid door Otpor dat Milošević
ten val bracht. En zien we de laatste jaren niet zelfs een toename van
het aantal succesvolle geweldloze verzetsbewegingen ten koste van bewegingen die
geweld gebruiken? Dit roept de vraag op of geweldloos verzet wel zo krachteloos
is als veelal verondersteld wordt, zeker als men het vergelijkt met het
alternatief: gebruik van geweld.
Geweld is kostbaar
Voor de toename van het geweldloze verzet zijn een aantal redenen. Zunes
noemt er drie. Eén is dat de grote mogendheden, maar ook de regimes zelf
waartegen gewelddadige verzetsbewegingen zich richten, steeds meer geďnvesteerd
hebben in middelen om ze te onderdrukken. Het gevolg hiervan is geweest dat veel
van dergelijke bewegingen verslagen zijn. In die gevallen waarin ze uiteindelijk
wel gewonnen hebben zijn (zoals in Vietnam) zijn de materiële kosten en de
kosten aan levens en vernietiging van de sociale structuur zeer hoog geweest
voor de overwinnaar. Dit heeft het besef doen groeien dat wat met gewapend
verzet bereikt kan worden de kosten niet waard zijn. Een andere reden die door
Zunes genoemd wordt is het groeiende besef dat de meeste gewapende bewegingen
tegen een dictatuur na de machtsovername niet in staat zijn geweest om
pluralistische, democratische en onafhankelijke politieke structuren tot stand
te brengen die tot sociale en economische ontwikkeling leiden. Dit was veelal
juist een gevolg daarvan dat de machtsovername in eerste instantie een militaire
overname is geweest.
Geweldloosheid is effectiever dan geweld
De laatste reden die Zunes noemt waarom verzetsbewegingen steeds meer van
geweld afzien is hier echter het meest interessant. Steeds meer wordt namelijk
ingezien dat verzetsmethoden waarbij wordt afgezien van geweld effectiever zijn.
Dit inzicht berust op verschillende gronden. Gewapend verzet geeft een regering
een rechtvaardiging voor repressie terwijl repressie tegen ongewapende
verzetsbewegingen de sympathie voor dit verzet juist doet groeien, het zgn.
backfire-effect. Dit effect kan vooral sterk zijn, als er zeer bruut tegen
geweldloze actievoerders wordt opgetreden. Dit maakt dat regeringen minder
geneigd zijn met geweld tegen geweldloze bewegingen op te treden. Gebruiken
sociale bewegingen wel geweld, dan vindt juist het omgekeerde plaats en zijn
meer mensen geneigd de regering te steunen, terwijl de beweging die geweld
gebruikt aan steun verliest.
Een andere praktische grond waarom verzetsbewegingen geen geweld gebruiken is
dat ongewapende verzetsbewegingen aanzienlijk meer deelnemers trekken. En
tenslotte biedt ongewapend verzet de mogelijkheid om alternatieve instellingen
op te richten die de bestaande instellingen ondermijnen en de basis vormen voor
een nieuwe onafhankelijke en democratische orde. Hierbij valt te denken aan
scholen, medische klinieken, landbouw, bestuur e.d.
Dictaturen blijken gevoelig voor geweldloos verzet
Vooral deze effectiviteitsreden is zoals gezegd interessant, want dat
geweldloze bewegingen effectiever zijn dan die welke van geweld gebruik maken
sluit aan bij de mening die heerst in kringen van voorstanders van een
geweldloze aanpak. Het is echter strijdig met "de gangbare opvatting dat
gewelddadig verzet tegen een conventioneel superieure tegenstander de
effectiefste manier voor verzetsgroepen is om hun politieke doeleinden te
bereiken", zoals Stephan en Chenoweth het formuleren. Om hierover
uitsluitsel te geven hebben beide onderzoekers voor de periode 1900-2006 een
groot aantal verzetscampagnes bestudeerd. Hun bevindingen laten niets aan
duidelijkheid over. Ze laten namelijk zien dat geweldloze campagnes op een
succespercentage van maar liefst 53 kunnen bogen tegenover 26% succesgevallen
voor gewelddadige verzetscampagnes. Het gaat hier te ver om op hun precieze
resultaten en analyses in te gaan, maar repressieve regimes blijken, zoals hun
onderzoek laat zien, aanzienlijk vaker bereid concessies te doen aan geweldloze
bewegingen dan aan gewelddadige bewegingen en leden van groeperingen die in
principe het zittende regime steunen, zoals het leger, zijn vaker bereid de
overstap te maken naar een geweldloze oppositie dan naar een oppositie die van
geweld gebruik maakt. Wat wel opvalt, is dat hun resultaten tonen dat
buitenlandse steun voor een geweldloze beweging eigenlijk niet bijdraagt aan het
succes ervan.
Geweldloos verzet leidt tot meer democratie
Recentelijk is ook door Karatnycky en Ackerman empirisch onderzoek gedaan
naar de effectiviteit van geweldloze verzetsbewegingen. Zij hebben echter een
veel kortere periode bestudeerd hebben dan Stephan en Chenoweth, namelijk vanaf
omstreeks 1970, maar de centrale tendens van hun studie is gelijk.
"Bewegingen van ‘volksmacht’ zijn van belang,
omdat geweldloze burgerkrachten een belangrijk drukmiddel vormen voor een
beslissende verandering bij de overgang van het ene naar het andere
regime", aldus de onderzoekers. Net als Stephan en Chenoweth ondersteunen
Karatnycky en Ackerman hun resultaten met statistische gegevens. In maar liefst
70% van de gevallen die ze bestudeerden was het burgerlijke verzet, zoals ze de
geweldloze bewegingen noemen, een sleutelfactor voor de overgang naar een
democratischer samenleving in de betreffende repressieve staten. Daarbij bleken
bewegingen van onderaf veel effectiever en ook vergaander resultaten, zoals meer
vrijheid, tot stand te brengen dan van boven ingezette veranderingen en ook
hebben deze betere vooruitzichten. En niet alleen hebben geweldloze bewegingen
meer kans op succes. Gemeten op een 7-punts schaal brengen ze ook een grotere
verschuiving in de richting van meer vrijheid tot stand dan gewelddadige
bewegingen. Verder brengt de aanwezigheid van geweldloze bewegingen ook mee dat
mensen die in principe bereid zijn geweld te gebruiken minder snel daartoe
overgaan.
Verdere studie is nodig
Dit is slechts een deel van de resultaten, die alle berusten op analyses van
statistisch materiaal. Wel gaat het om eerste analyses, want er bestaan
nauwelijks studies naar de effectiviteit van geweldloze bewegingen die deze
vergelijken met bewegingen die in meerdere of mindere gewelddadig zijn. Genoemde
studies suggereren echter duidelijk dat niet alleen de keuze voor geweldloze
middelen tegen repressie van fundamenteel belang is voor de effectieve
bestrijding ervan, maar ook dat het gebruik van geweldloze middelen tot meer
democratie en meer vrijheid leidt dan het gebruik van gewelddadige middelen.
Over het verschil in kosten is dan nog niet eens gesproken, die in termen van
economische en sociale schade bij de inzet van geweldloze middelen aanzienlijk
geringer zijn.
Gevolgen voor de internationale politiek
Deze resultaten zijn bepaald hoopvol. Het lijkt erop dat het letterlijk waar
is wat Bart de Ligt eens zei, namelijk "Hoe meer geweld hoe minder
revolutie", als men "revolutie" hier dan opvat als
democratisering en vrijheid. Of eigenlijk is het zo dat de gegevens laten zien:
"Hoe meer geweldloosheid hoe meer revolutie". Zo bekeken doet zich de
vraag voor waarom dergelijke bewegingen niet meer steun krijgen van de westerse
regeringen, die immers in hun buitenlandse politiek de verdediging en
bevordering van vrijheid en democratie in hun vaandel hebben staan. Zoals
Karatnycky en Ackerman het zeggen: "Gegeven de betekenis van de burgerlijke
factor in tientallen overgangen van dictatuur naar democratie is het verrassend
hoe klein het deel is van de internationale donorhulp dat aan deze sector wordt
besteed". Nu is het weliswaar zo dat dergelijke hulp, zoals Stephan en
Chenoweth hebben gevonden, niet eens zoveel uitmaakt, maar dat wil niet zeggen
dat meer bijstand toch niet op een of andere manier welkom is, al dan niet op
indirecte manier gegeven, zoals via nationale of internationale
non-gouvernementele organisaties. Te denken valt hier enerzijds aan steun voor
de aanschaf van materiaal en het dekken van lopende kosten, anderzijds aan het
organiseren en financieren van opleidingen in geweldloos verzet, zoals die
bijvoorbeeld door het Albert Einstein Instituut van Gene Sharp georganiseerd
worden. Karatnycky en Ackerman stellen terecht dat de onderzoeksresultaten
duidelijke beleidsconsequenties moeten hebben. De val van een repressief regime
leidt niet automatisch tot vrijheid en meer democratie op de lange termijn. Om
de kans hierop te vergroten is het nodig dat de juiste mensen in het land zelf
voor de nodige veranderingen zorgen en dat ze ook weten hoe ze dat moeten doen.
De genoemde studies geven hiervoor een aantal aanwijzingen: de strijd tegen
repressie moet geweldloos gebeuren en van onderop, waarbij dan de zogeheten
burgerlijke samenleving, de zelforganisatie van de mensen, bevorderd moet
worden.