terug naar de inleiding  

terug naar de homepage

Eerste Wereldoorlog - Foto's van het Westfront

Artois

Inhoudsopgave van deze pagina
1) Algemeen
2) Wilfred Owen en de Slag aan de Sambre
3) De komst van de Duitse onderhandelaars

1) Algemeen


Het "Monument aux Morts", het Monument voor de Doden, op de
Place Rihour in Lille/Rijsel. Het staat geplaatst tegen de kapel van het
 voormalige Palais Rihour dat in 1916 afgebrand is. Het is gemaakt
door architect Edgar Brouty en beeldhouwer Jacques Alleman. Met
dit monument worden de militaire en burgerslachtoffers uit Lille in de
beide wereldoorlogen herdacht. Het werd op 27 mei 1927 ingewijd
als monument voor de slachtofferd van de Eerste Wereldoorlog. Aan
de kant van het plein zijn drie reliëfs aangebracht. Van onder naar bo-
ven verbeelden deze de gevangenen, de aflossing van de soldaten aan
het front en de vrede. De gevangenen verwijzen naar de inwoners van
Lille die zich tijdens de oorlog in de greep van de Duitse bezettings-
macht bevonden. Het reliëf van de vrede bevindt zich bovenaan om
te symboliseren dat deze het resultaat is van de inspanningen van de
strijders, de gevangenen en de aflossing. Helemaal bovenaan staat de
opdracht van het monument en wel dat het door de stad is opgericht
ter herinnering aan de heldendom en het lijden van zijn inwoners ten
gunste van de vrede in beide wereldoorlogen.

Naast de opera in Lille/Rijsel, aan het begin van de naar hem genoemde straat, staat een
monument voor Léon Trullin (1897-1915). Trulin was van Belgische afkomst en woon-
de in Lille. Vanwege inlichtingenwerk voor de Engelsen werd hij opgepakt en na een pro-
ces op 8 november 1915 op 18-jarige leeftijd in een bastion van de Citadel van Lille ge-
fusilleerd (foto middenboven).
In 1934 werd aan de Avenue du Peuple Belge een bronzen standbeeld van Trulin ge-
plaatst. Dit beeld, dat was gemaakt door Edgar Boutry, werd in 1942 door de Duitsers
vernietigd. In 1960 werd er een nieuw standbeeld er neergezet, bijna gelijk iaan dat uit
1934. In 2003 is dit beeld naar zijn huidige standplaats verplaatst, naast de Opera (foto
linksboven). Op de sokkel kan men lezen "Ik vergeef iedereen, vrienden en vijanden. Ik
vergeef hen, dat ze mij niet vergeven hebben", woorden die Léon Trulin geschreven had
in de laatste brief aan zijn moeder. Deze woorden staan ook op het eenvoudige monu-
ment dat geplaatst is op de plek waar Trulin geëxecuteerd is. (foto rechtsboven) De foto
direct links laat het graf van Trulin zien op de Cimetière de l'Est, de Oostelijke Begraaf-
plaats, in Lille. Het beeld van Trulin op het graf is van de hand van de beeldhouwe
Félix-Alexandre Desruelles

Op de Cimetière de l'Est, de Oostelijke Begraafplaats, in Lille bevinden
zich in dezelfde laan als het graf van Léon Trulin (zie boven) nog enkele
graven van Belgische verzetsstrijders uit de stad die door de Duitsers
vanwege hun daden gefusilleerd zijn. Op de foto links zien we het graf
van Georges Maertens en rechts dat van Sylvère Verhulst. Beiden zijn
in een proces tegen enkele verzetsstrijder op 16 en 17 september 1915
door een Duits militair tribunaal ter dood veroordeeld. Ze zijn op 22 sep-
tember geëxecuteerd. Ze hadden samen met anderen in maart van dat
jaar een Britse vliegenier verborgen en daarna geholpen te ontsnappen.
Deze was in de buurt van Lille neergekomen. Verder hadden ze een aan-
tal Franse soldaten, die zich in Lille bevonden, geholpen aan de Duitsers
te ontkomen.

Op de Square Daubenton in Lille staat een monument voor vijf inwoners
die wegens hun verzetsdaden in de Eerste Wereldoorlog gefusilleerd zijn.
Het gaat om Georges Maertens, Ernest Deceuninck, Sylvère Verhulst,
Eugène Jacquet en Léon Trulin, die van links naar rechts op het monument
staan afgebeeld (Trulin liggend op de grond). Drie van hen kwamen we
hierboven al tegen. Trulin was veroordeeld vanwege inlichtingenwerk voor
de Engelsen, Maertens en Verhulst, samen met Deceuninck en Jacquet
voor hulp aan een Britse vliegenier en aan Franse soldaten.
Na de oorlog is er een standbeeld ter herdenking van bovenstaande gefu-
silleerden gekomen, dat op 31 maart 1929 is ingewijd. Het is van de hand
van de beeldhouwer Félix-Alexandre Desruelles. Op 25 augustus 1940,
tijdens de Tweede Wereldoorlog, is het door de Duitsers vernield. Na de
oorlog heeft de weduwe van de beeldhouwer, Germaine Oury-Desruelles,
een kopie gemaakt dat in 1960 op zijn huidige plek is gezet.

Vlakbij het hierboven beschreven monument voor de gefusilleerden in Lille en wel bij de Pont de la Citadelle, staat nog een WO1
monument: Het monument voor de postduiven. Het eert de 20.000 postduiven die in de oorlog zijn omgekomen.Postduiven namen
als communicatiemiddel in deze oorlog nog steeds een belangrijke plaats in, hoewel de communicatiemiddelen zich sterk ontwikkel-
den. Duiven konden ook levensreddende berichten versturen vanaf eenheden die waren ingesloten. Het monument is op 13 april
1936 ingewijd. Het staat juist in Lille, omdat de streek het centrum van de Franse duivenhouderij is. Het monument is gemaakt in
opdracht van de Nationale Federatie van Duivenliefhebbers door beeldhouwer Alexandre Descatoire en architect Jacques Alleman.
De foto's tonen het monument en uitgelicht enkele reliëfs. We zien een vrouw, die de vrede verbeeldt, in een wolk van duiven. Aan
haar voeten wordt een slang,
symbool van de oorlog, verpletterd door een schild met daarop afgebeeld een duif.Op de reliëfs zien
we soldaten in moeilijke omstandigheden die duiven als laatste redmiddel gebruiken.

Louise de Bettignies, geboren in 1880 in Saint-Amand-les-Eaux nabij Valenciennes, was een Franse spionne. In 1895 verhuisden haar
ouders met haar naar Lille. Ze kreeg haar opleiding in Engeland en sprak daardoor vloeiend Engels, maar ze sprak ook vijf andere talen,
waaronder Duits. Voor de oorlog reisde en verbleef ze in Zuid- en Oost-Europa en werkte er o.a. als gouvernante. Ze verkeerde er in de
hoogste kringen. Vlak voor de oorlog keerde ze terug naar Lille. Direct na het uitbreken van de oorlog raakte ze bij illegaal werk betrok
ken maar werd in Péronne gearresteerd. Toevallig kwam ze er prins Ruprecht van Beieren tegen, die ze kende van haar reizen. Deze gaf
haar een laissez-passer. Hiermee reisde ze via België en Nederland naar het Verenigd Koninkrijk, waar de inlichtengendienst haar een op-
leiding gaf. Terug in Lille zette ze er een spionagenetwerk op en speelde informatie door naar de Britten. Het netwerk omvatte ongeveer
100 mensen en redde zo'n 1000 Britse soldaten het leven. Ze waarschuwde de Fransen voor de aanval bij Verdun maar werd niet geloofd.
In oktober 1915 werd ze bij een routinecontrole van de Duitsers gearresteerd, omdat ze geheime berichten bij zich had. Ze werd tot dwang-
arbeid veroordeeld en naar een gevangenis in Keulen overgebracht. Ze overleed er in september 1918, omdat haar een nodige medische
behandeling werd onthouden.
Na de oorlog is er in Lille voor Louise de Bettinies een monument geplaatst aan de Boulevard Carnot. Het was een initiatief van maarschalk
Foch en generaal Weygand en het is gemaakt door de beeldhouwer Real de Sarte. Op 11 november 1927 is het monument ingewijd. Het
laat een soldaat zien die de hand van Luisie de Bettignies kust (foto linksboven; rechtsboven een detail).

In de periode 1923-1936 liet de Britse Imperial War Graves
Commission in talloze kerken in België en Frankrijk gedenk-
platen aanbrengen om de doden van het Britse Wereldrijk te
gedenken die in de Eerste Wereldoorlog gevallen waren. Het
ging om kerken in plaatsen waar Britse troepen en andere
troepen van het Britse Rijk gelegerd waren geweest. 
De tekst
op de plaquette is geschreven door Rudyard Kipling. De pla-
quette is gemaakt door Reginald Hailward naar een ontwerp
van de architect H. P. Cart de Lafontaine en is aangebracht in
23 kerken in Frankrijk en vijf in België. Ook in de VK zelf, in
Canada en elders zijn kopie
ën (soms met iets gewijzigde
tekst) van de plaquette geplaatst, niel alleen in kerken, maar
ook in musea en op andere relevante plaatsen.
Op de foto
links zien we een dergelijke gedenkplaat in de Église Saint
Maurice
in Lille.

Aan de Boulevard Général Leclerc bij het oude postkantoor in Roubaix
staat een monument voor Eugène Motte. Motte was industrieel in deze
plaats en van 1902-1912 was hij er burgemeester. In juni 1915 kreeg
hij opdracht van de Duitse commandant Hoffmann om stof voor zakken
te produceren, die gebruikt werden in de loopgraven. Motte weigerde
met de woorden: "Wij kunnen de rol van collaborateurs van de vijand
niet aanvaarden. U kunt onze goederen vorderen, maar niet onze men-
sen." Vanwege zijn weigering werd Motte gedeporteerd naar Gustrow
in Duitsland. In september 1915 keerde hij terug naar Roubaix, maar
hem werd de toegang tot de stad geweigerd. Hierop vertrok hij naar zijn
familie in België, waar hij zich inzette voor de voedselvoorziening van het
bezette deel van Frankrijk. In februari 1918 slaagde hij er heimelijk in
naar Parijs te gaan, waar hij werkte er aan het herstel van zijn fabrieken.
Na de oorlog werkte hij o.a. mee aan de wederopbouw van Roubaix.

Het "Monument aux Morts", het Monument voor de Doden, in Tourcoing herdenkt de doden uit de Eerste en Tweede Wereldoorlog en enkele andere oorlogen.
Het heeft als thema "De Overwinning roept de helden gevallen met het gezicht naar de vijand en leidt hen naar de Roem en de Onsterfelijkheid". Het oorspronkelijk
alleen voor de gevallen uit de Eerste Wereldoorlog gemaakte monument is van de hand van Lucien Brasseur, die er van 1924-1931 aan werkte. Het bevat de namen
van de 2531 soldaten en 177 burgers uit Tourcoing die tijdens deze oorlog gedood zijn. Later zijn er aan de achterkant de namen van gevallenen uit de Tweede
Wereldoorlog en andere oorlogen aan toegevoegd.

In Lille op de Square Foch staat een ruiterstandbeeld op een hoge sokkel van maarschalk Ferdinand Foch, de man achter de geallieerde overwinning in de Eerste Slag aan de
Marne in september 1914 en op het einde van de oorlog de opperbevelhebber van de geallieerde legers aan het westelijke front. Nadat er in 1929 een intiatief was gekomen
tot het plaatsen van een dergelijk standbeeld in Lille, werd er in 1932 een Comité Foch opgericht om dit project te realiseren. Vervolgens kregen de beeldhouwer Edgar Boutry
en de architect Jacques Alleman de opdracht voor het maken van het standbeeld. Het standbeeld heeft een hoogte van 12,55 m. en het bronzen ruiterstandbeeld alleen al weegt
meer dan drie ton. De kosten bedroegen rond de 500.000 frank. Op 24 mei 1936 is het standbeeld ingewijd. De foto's tonen het ruiterstandbeeld en de inscirpties op de zijkan-
ten van de sokkel met uitspraken van maarschalk Foch en een opdracht.

Het dorp Festubert nabij Béthune lag al vanaf bijna het begin van de oorlog in de frontlijn.. De
hevigste strijd vond hier plaats in de zgn. Slag bij Festubert (15-27 mei 1915) tijdens het
algemene offensief in deze streek in het voorjaarvan dat jaar. Bij het begin van de slag was
het dorp nog in Duitse handen. Uiteindelijk werd het bij een geallieerde aanval tussen 20 en 24
mei veroverd. De gehele slag leverde een terreinwinst van één kilometer op voor de geallieerden
ten koste van onder meer verliezen van 16.000 man aan Britse kant. Festubert was toen nog
redelijk intact. Tijdens hun voorjaarsoffensief in 1918 heroverden de Duitsers het dorp, waarbij
het geheel werd verwoest.
De foto toont de D 166 door Festubert vandaag de dag. Deze straat liep ongeveer gelijk met
de geallieerde frontlijn. Links bevindt zich nog ergens een Brite bunker.


Te Neuve Chapelle bevindt zich het Indian Memorial to the Missing, dat de vermiste Indiase soldaten uit de Eerste Wereldoorlog herdenkt. Op deze plaats leverde het Indian Corps zijn eerste
belangrijke slag, waarbij het éénvijfde van zijn manschappen verloor. Ter herdenking hiervan en van andere Indiase gevallenen richtte de Imperial War Graves Commission (thans Commonwealth
War Graves Commission) in 1927 deze gedenkplaats op. Rondom staan de regimenten met de namen van de 4843 vermiste soldaten vermeld. In het monument rechts op de foto linksboven,
die op het middenterrein van het Memorial is genomen, zijn de namen van de veldslagen vermeld waar ze gevochten hebben. De hal links op dezelfde foto bevat de namen van de krijgsgevangenen
die in het Duitse gevangenkamp te Zehrensdorf  bij Berlijn gestorven en daar begraven zijn. De gedenksteen (foto midden) tussen beide in bevat de volgende tekst: "To the honour of the army of
India which fought in France and Belgium 1914-1918 and  in perpetual remembrance of those of their dead whose names are here recorded and who have no known grave." [Ter ere van het leger
van India dat van 1914-1918 in Frankrijk en België heeft gevochten en in eeuwige herinnering aan die doden van wie hier de namen zijn weergegeven en waarvan het graf niet bekend is.] Onder
deze Engelse tekst staat dezelfde tekst in het Frans. De foto rechtsboven toont het Memorial genomen vanaf de D171.

Een paar honderd meter verwijderd van het Indian Memorial to the Missing bij Neuve Chapelle ligt aan de D947 de
Portugese oorlogsbegraafplaats Cemitério Militar Português em Richebourg (foto's boven). Het bevat de graven van
1831 gesneuvelden. Van 239 van hen is de naam niet bekend. De meesten zijn gevallen in de Slag aan de Leie (april
1918); enkele zijn van elders hierheen gebracht. De begraafplaats is in 1924 ingericht, in 2004 opgeknapt en op 1 mei
van dat jaar opnieuw ingewijd. Recht tegenover de begraafplaats bevindt zich een kapel gewijd aan Onze Vrouwe
Rosário van Fátima, die op 30 mei 1976 is ingewijd (foto links).


De Cimetière National Notre Dame de Lorette is één van de grootste
Franse begraafplaatsen voor gevallen soldaten uit de Eerste Wereld-
oorlog. Met het monument herdenkt deze de gesneuvelden in de zware
strijd tussen oktober 1914 en september 1915 om de heuvel waarop de
gedenkplaats ligt. Uiteindelijk slaagden de Franse soldaten erin de Duitsers
te verdrijven. Ter herdenking werd op de plaats van een eerdere kerk een
basiliek gebouwd en een toren in de vorm van een lantaarn (zie foto links).
De toren bevat de lichamen van onbekende soldaten uit de Eerste en
Tweede Wereldoorlog en uit de oorlog in Indochina. Op de begraafplaats
bevinden zich de lichamen van ongeveer 40.000 gesneuvelde Franse sol-
daten, verdeeld over de begraafplaats zelf (die 19.000 kruizen bevat) en
zeven ossuaria. Op de muren van de basiliek kan men duizenden plakettes
zien ter herinnering aan de slachtoffers. De foto rechts toont het interieur
van de basiliek.


De heuvel van Notre Dame de Lorette was aanvankelijk in
Duitse handen. De Franse soldaten hebben hard gevochten
om deze heuvel te veroveren (zie boven). De foto geeft een
beeld van het slagveld gezien vanaf de nationalebegraafplaats
Notre Dame de Lorette op de top van de heuvel.

De geallieerde linies bij de heuvelrug bij Vimy werden door Canadese troepen bezet. Toen de Fransen in april 1917 tevergeefs de Chemin des Dames trachtten
te veroveren, voerden de Canadese troepen een aanval op de Duitse troepen op de heuvelrug van Vimy uit. Hun aanval slaagde wel. De heuvelrug is door de
Franse staat aan de Canadezen geschonken, die het hebben ingericht als een herdenkingspark, het Canadian National Vimy Memorial Park. De foto links toont
resten van originele loopgraven in het park, de twee foto's rechts tonen gereconstrueerde loopgraven.

Het Canadian Cemetery No. 2 te Neuville-Saint-Vaast in
het Canadian National Vimy Memorial Park werd al na de
verovering van de heuvelrug van Vimy door de Canadese
troepen aangelegd. De meeste van de bijna 3.000 op dit
kerkhof begraven soldaten zijn echter niet in deze slag ge-
sneuveld, maar van slagvelden uit de omgeving afkomstig
of ze zijn hier herbegraven. Van hen zijn er slechts 820
geïdentificeerd.


Atrecht (Arras) was het grootste deel van de oorlog in Britse handen maar lag wel in de frontlijn. Het werd dan ook zwaar beschadigd. Zoals Chrisje en Kees Brants schrijven:
"De loze gevels van de oude Spaans-Vlaamse markten stonden nog overeind als het decor van een bizar toneelstuk. Dode paarden lagen in rijen midden op het enorme plein.
Infanteristen, net terug uit de loopgraven, marcheerden als zombies door de stad". Sindsdien zijn de pleinen fraai hersteld, zoals bovenstaande foto's van de Grande Place (links)
 en de Place de Héros laten zien.

De Familistère in Guise (departement Aisne) was vanaf ongeveer het
midden van de 19e eeuw tot ver in de 20e eeuw een arbeiderscom-
mune in de zin van het utopisch socialisme. Het gebouw waar destijds
de arbeiders maar ook de leiding van de commmune woonden wordt
nog steeds als wooncomplex gebruikt. Een deel van dit wooncomplex
is vandaag de dag echter een museum. Aan de muur van een van de
museumruimtes bevindt zich de plakette van de foto links. Deze her-
denkt de werknemers van de commune, soldaten zowel als burgers,
die tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn omgekomen.

In Guise waar de D946 zich afsplitst van de D69 staat het zogeheten "Monument Lanrezac" (foto linksboven). Dit monument is daar geplaatst, zo lezen we op het monument (zie
foto rechtsboven), tere ere van het 5e Franse leger en zijn chef generaal Lanrezac, vanwege de slag die het op 28 en 29 augustus heeft geleverd. Tijdens de Duitse inval in België
kreeg Charles Lanrezac van de Franse opperbevelhebber Joffre de opdracht het Belgische leger te hulp te komen. Dit deed Lanrezac in eerste instantie, maar trok zich terug, on-
danks het bevel van Joffre om stand te houden, toen zijn leger omsingeld dreigde te raken. Op 29 augustus voerde Lanrezac met het 5e leger echter een succesvolle tegenaanval
uit op de Duitse troepen: de Slag bij Guise. Hierdoor werd de Duitse opmars vertraagd en konden de Franse en Britse troepen zich terugtrekken op de Marne, waar ze de Duitse
inval definitief wisten af te stoppen. Omdat Lanrezac echter bevelen van hogerhand had genegeerd, werd hij enkele dagen na de slag van zijn post ontheven.
Deze Slag van Guise wordt door bovenstaand monument herdacht. Het werd op 28 april 1929 onthuld door Paul Painlevé, minister van oorlog, en maarschalk Louis Huber Lyau-
tey.Het monument is een ontwerp van de architect Paul Ferré uit Nantes en  is gemaakt van een kunstmatige steensoort, Ferrelith, die door de architect zelf was uitgevonden.  Het
bas-reliëf is gemaakt door de broers beeldhouwers Jan en Joseph Martel, eveneens uit Nantes.


De Frans-Duitse militaire begraafplaats Flavigny-le-Petit, ook genaamd 'La Désolation' (de woestenij), ligt ten zuiden van Guise aan de D946. Oorspronkelijk was deze
door de Duitsers ingericht voor Duitse gesneuvelden van de Slag van Guise (zie hier direct boven). Later zijn er ook nog Duitse gesneuvelden van gevechten in 1918 be-
graven. Na de oorlog zijn er tevens soldaten van begraafplaatsen uit de omgeving naartoe overgebracht. Nu liggen er in het Franse deel van de begraafplaats 1491 Franse
militairen begraven waarvan resp. 788 en 695 in twee massagraven en verder 31 Belgen, 48 Britten, 12 Russen en een Roemeen. De begraafplaats is genoemd naar de
naam van de plek waar deze ligt. Op het Franse deel van de begraafplaats liggen ook omgekomen Indochinese arbeiders en gesneuvelde soldaten van een gemengd Pa-
cifisch bataillon. Verder liggen er 428 Franse soldaten en één Russische uit de Tweede Wereldoorlog, die hier in 1954 naartoe gebracht zijn. Op het Duitse deel van "La
Désolation" liggen 2332 Duitse soldaten uit de Eerste Wereldoorlog begraven, waarvan 911 in een massagraf.
Op de eerate rij foto's zien we het Franse deel van de begraafplaats. In het midden loopt een laan naar het herdenkingsmonument met links en recht van het monument de
Franse massagraven. We zien dat de grafzerken verschillende vormen hebben, afhankelijk van de nationaliteit maar ook de godsdienst van de begravene. Voor de meeste
Franse soldaten is dit een wit kruis, maar die voor moslim soldaten zijn min of meer rechthoekig (zie foto middenboven, tweede rij). De rij graven links op de foto rechts-
boven met min of meer rechthoekige zerken zijn Brits. Op de foto linksonder zien we een Franse massagraf. De foto's midden- en rechtsonder tonen het Duitse deel van de
begraafplaats met een klein monument. De Duitse begraafplaats ligt achter de Franse (zie foto middenboven) en de kruisvormige zerken hebben een donkergrijze kleur.

–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–

2) Wilfred Owen en de Slag aan de Sambre

Op 4 november 1918, bij het terugdrijven van het Duitse leger, stootte de 32e Britse divisie van het IXe legerkorps op hevige tegenstand, toen deze ongeveer een
kilometer ten noorden van de sluis in Ors (departement Nord) het Sambre-Oise kanaal wilde oversteken. Pogingen van de genie om daar een brug over het kanaal
te maken mislukten in eerste instantie. De 32e divisie verloor hier samen met de 1e Britse divisie, die ook bij de actie betrokken was, in  het totaal rond de 1150 man.
Onder hen was ook de nu (maar toen nog niet) bekende oorlogsdichter Wilfred Owen, die er als luitenant een eenheid aanvoerde. Deze gebeurtenis staat bekend als
de Slag aan de Sambre (die ter plekke als een kleine sloot langs het kanaal loopt).
De foto linksboven toont het monument bij de sluis van Ors, dat er door de Western Front Association is geplaatst ter herdenking van de slag en het sneuvelen van
Owen. De foto middenboven laat de plakette op het monument zien. Rechtsboven zien we de plaats waar ongeveer Owen sneuvelde, ruwweg een kilometer ten
noorden van de sluis in Ors.


De Britse gesneuvelden van de Slag aan de Sambre werden begraven op de gemeentelijke begraafplaats
van Ors. (foto linksboven) Het graf van Wilfred Owen bevindt zich op de laatste rij, derde van links. (foto’s
midden en rechts) Bij het graf treft men vaak kruisjes of bloemen aan, achtergelaten door hedendaagse fans.
De nacht voor de aanval had Owen met een twintigtal andere soldaten de nacht doorgebracht in de kelder
van een boswachterswoning, het Maison Forestière. Owen heeft er de laatste brief aan zijn moeder geschre-
ven, waarin hij probeerde haar gerust te stellen: "Er is hier geen gevaar en als dat er wel is, zal het voorbij
zijn voor je deze regels leest." De brief kwam precies op de dag van de wapenstilstand aan.
Sinds 2011 is het Maison Forestière een herdenkingsmonument voor Wilfred Owen. Daartoe is het uiterlijk
geheel veranderd en is het van buiten wit gepleisterd. (foto links). Ook van binnen is het huis geheel gerecon-
strueerd. Er zijn op de wanden panelen aangebracht, waarin delen van het manuscript van Owens werk zijn
gegrafeerd en waarop gedichten van Owen worden geprojecteerd.  De kelder is onveranderd gebleven.
Helaas was op het moment dat ik de plek bezocht het Maison Forestière tijdelijk gesloten.


Naast de Britse sectie op de gemeentelijke begraafplaats van Ors is er nog
een Brits oorlogskerkhof in deze plaats: het Ors British Cemetery. (foto links)
Deze bevindt zich niet ver van de plek waar het Britse leger probeerde het
Sambre-Oise kanaal over te steken. Ors British Cemetery is vanaf november
1918 ingericht, nadat de Duitsers uit Ors verdreven waren. Er werden destijds
gesneuvelden van de Highland Light Infantry en van de Royal Engineers
begraven. Na de oorlog zijn er ook vanaf omliggende oorlogsbegraafplaatsen
gesneuvelden naartoe gebracht. Er liggen nu 107 militairen begraven. Zes van
hen zijn niet geïdentificeerd.

–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–

3) De komst van de Duitse onderhandelaars


Op 7 november 1918 passeerde een Duitse delegatie iets ten noordoosten van La Capelle (departement Aisne):de Franse linie. Het waren gevolmachtigden van de Duitse regering, die ge-
komen waren om over een wapenstilstand te onderhandelen  Ze arriveerden er om 20:20u in vier auto's, waarvan op de voorste een grote witte vlag was gestoken. De onderhandelaars
werden ontvangen door kapitein Lhuiller, commandant van het 1e bataljon van   het 171e regiment infanterie, die van hun komst op de hoogte was. Deze gaf vervolgens korporaal-klaroen-
blazer Pierre Sellier opdracht het signaal voor een wapenstilstand te geven. Deze tijdelijke wapenstilstand gold alleen ter plekke en in de direct omgeving, om zo de onderhandelaars de ge-
legenheid te geven veilig te passeren. De Duitse onderhandelaars werden naar een villa in La Capelle geleid om daar verdere instructies van de Franse opperbevelhebber maarschalk Foche
af te wachten (zie beneden). Na de oorlog heeft Pierre Sellier hier regelmatig deelgenomen aan plechtigheden ter herinnering aan de passage van de Duite onderhandelaars en er opnieuw
het staakt-het-vuren geblazen.
Op de plaats aan de huidige Rue d'Haudroy (D285), waar deze gebeurtenissen plaatsvonden, staat nu een monument, het Monument de la Pierre d'Haudroy. Al in 1925 werd er een monu-
ment geplaatst, dat echter door de Duitsers op 14 augustus 1940 werd vernield. Alleen twee stenen achter het huidige monument herinneren nog aan het oude monument (foto rechtsboven).
In 1946 werd er een comité voor een nieuw monument opgericht. Het werd op 14 november 1948 ingewijd (foto linksboven) Een zuil laat een zwaard zien dat door twee handen wordt vast-
gehouden en naar beneden wijst. Ook lezen we er de datum en tijd van het begin van de aankomst van de Duitse delegatie plus de tekst "Hier triomfeerde de vasthoudendheid van de poilu".
Links van het monument, aan de straatkant, staat een monument ter ere van Pierre Sellier (foto middenboven). Voor de trap van het hoofdmonument staan twee stenen met plaquettes met
teksten die naar de relevante gebeurtenissen verwijzen. Zo lezen we op de steen linksvoor over de oprichting van het monument in 1925 (foto linksboven) en de aankomst van de Duitse de-
legatie (foto onder, tweede van rechts). Op de steen rechts staan plaquettes met teksten over de vernieling van het oude monument in 1940 (foto linksonder) en het oprukken van het Franse
leger tot aan deze plek op het einde van de oorlog. (foto onder, tweede van links). Verder is er een plaquette ter gelegenheid van de 100-jarige herdenking van de tijdelijke wapenstilstand
op 7 november 2018 en de aanwezigheid van president daarbij. (foto rechtsonder)

Nadat de Duitse onderhandelaars de Franse linie gepasseerd waren (zie
boven), werden ze naar de Villa Pasques aan de Route d'Hirson in La
Capelle gebracht om er de instructies van de Franse opperbevelhebber
maarschalk Foche af te wachten, hoe verder te handelen. Ze brachten
er de nacht door en reisden de volgende dag eerst per auto en dan per
trein naar Compiègne voor de wapenstilstandsbesprekingen. Op de foto
links zien we de villa en op de foto rechts een plaquette op het toegangs-
hek, die aan de aanwezigheid van de onderhandelaars herinnert. De villa
was in 1900 gebouwd en ontleent zijn naam aan de toenmalige eigenaar.
Tijdens WO1 was er een de Duitse commandopost gevestigd en het ge-
bouw was nog maar net door de Fransen bevrijd.

–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–.–


Links naar mijn andere foto's van de Eerste Wereldoorlog:

Het Westfront

Het Oostfront

Het Oostenrijks-Italiaanse Front

Buiten de fronten

 

terug naar de inleiding

terug naar de homepage